Bautec
Eiser vordert in kort geding betaling van de bestuurder van de vennootschap waarop hij een vordering heeft, welke vordering reeds eerder door de kantonrechter is toegewezen. Eiser baseert zijn vordering op onrechtmatige daad en stelt dat er sprake is van betalingsonwil bij gedaagde, die enig bestuurder en aandeelhouder is van de reeds veroordeelde vennootschap onder verwijzing naar HR 3 april 1992 (Van Waning/Van der Vliet). De Hoge Raad heeft in dit arrest duidelijk uiteengezet dat degene die volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap, aannemelijk dient te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen. Gedaagde heeft de volledige zeggenschap over de nalatige vennootschap. Er was geen sprake van betalingsonmacht: de vennootschap floreerde niet, maar boekte wel een redelijke omzet. Zonder nadere toelichting van gedaagde, die evenwel ontbreekt, moet er voorshands van worden uitgegaan dat er sprake was van betalingsonwil aan de zijde van gedaagde. Nu gedaagde de volledige zeggenschap heeft over de nalatige vennootschap en er bij gedaagde sprake was van betalingsonwil, is hij als enig bestuurder van de vennootschap op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 30-06-2015