Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.669 resultaten

Rechtspraak

OR 2022-0068

Middellijk bestuurder failliete vennootschap/leninggevers

Een middellijk bestuurder van een inmiddels failliete vennootschap is door twee leninggevers in rechte aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW. De rechtbank wees de vordering van de leninggevers in eerste aanleg af, maar het hof heeft de vordering toegewezen. Naar het oordeel van het hof was er sprake van selectieve betaling. De bestuurder heeft de onderneming van de vennootschap verkocht en grote bedragen aan zichzelf en zijn levenspartner doen toekomen. Hierdoor kon de vennootschap de leningen niet terugbetalen aan de leninggevers. Daar komt bij dat de bestuurder hieraan voorafgaand wel aan de leninggevers had toegezegd dat zij zouden worden terugbetaald. Volgens het hof heeft de bestuurder misbruik gemaakt van zijn positie door vennootschapsvermogen te onttrekken en daarmee zichzelf en zijn partner te bevoordelen ten koste van de leninggevers, en hem kan daarvan een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden. Het hof wijst de vorderingen van de leninggevers tot schadevergoeding (ex art. 6:162 BW) toe. De middellijk bestuurder klaagt in cassatie op hoofdzakelijk appelprocesrechtelijke gronden (schending grievenstelsel, miskenning negatieve devolutieve werking van het hoger beroep, te buiten gaan van het partijdebat, niet behandelen van een essentieel verweer). A-G Assink concludeert dat de klachten falen en het arrest van het hof in stand kan blijven. De HR volgt de conclusie van de A-G, verwerpt het cassatieberoep en doet de zaak af met toepassing van artikel 81 RO.
Hoge Raad, 18-02-2022

Rechtspraak

OR 2022-0052

Harlingen Holdings Industries B.V. c.s./ Poiesz q.q.

Een curator stelt de bestuurder, de feitelijk beleidsbepaler en commissaris, en de aandeelhouder van een failliete vennootschap aansprakelijk voor het faillissementstekort. De rechtbank en het hof wijzen de vorderingen van de curator toe. In cassatie wordt onder meer geklaagd dat het hof geen aandacht heeft besteed aan het bestaan van een causaal verband tussen de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en het faillissement. De A-G wijdt in zijn conclusie uit over de vraag welke vereisten er aan het door artikel 2:248 lid 1 BW vereiste causale verband kunnen worden gesteld, indien er geen sprake is van de bewijsvermoedens van lid 2 van datzelfde artikel. De wettekst vereist dat de curator aannemelijk maakt dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Het is onvoldoende om enkel vast te stellen dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een voorwaarde voor het faillissement was, maar de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling hoeft ook niet dé belangrijkste oorzaak van het faillissement te zijn. Er kunnen verschillende belangrijke oorzaken van een faillissement bestaan, en blijkens de wetsgeschiedenis kan de curator ook een samenstel van kennelijk onbehoorlijke bestuurshandelingen en/of nalatigheden aanvoeren als belangrijke oorzaak van het faillissement. A-G Assink concludeert dat het hof in dit geval, op basis van de stellingen en bewijsmiddelen van de curator, heeft kunnen oordelen dat er sprake is van een causaal verband tussen kennelijk onbehoorlijke bestuurshandelingen en het faillissement. De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G, verwerpt het cassatieberoep en doet de zaak af met toepassing van artikel 81 RO.
Hoge Raad, 04-02-2022