Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

811 resultaten

Rechtspraak

OR 2025-0026

Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW; matiging vanwege de wijze waarop het faillissement is afgewikkeld

Van een failliete vennootschap worden de rechtspersoon-bestuurder, de indirect bestuurder en de feitelijk bestuurder door de curator aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW. De bewijsvermoedens van lid 2 zijn van toepassing, omdat de boekhoudplicht en de publicatieplicht zijn geschonden. De bestuurders kunnen het bewijsvermoeden dat het faillissement is veroorzaakt door kennelijk onbehoorlijk bestuur niet weerleggen. Wel matigt het hof het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn op grond van lid 4, vanwege de wijze waarop het faillissement is afgewikkeld. De schuldenlast van de vennootschap bedraagt ongeveer € 13.000, terwijl de faillissementskosten mede door de gevoerde procedure in eerste aanleg al waren opgelopen tot ruim € 48.000. Het hof overweegt dat het disproportioneel en onredelijk is om de bestuurders te veroordelen tot betaling van het boedeltekort, dat ruim zes keer zo hoog is als de schuldenlast. Het hof matigt het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn daarom tot € 30.000. De curator heeft ook paulianavorderingen ingesteld in verband met betalingen aan de rechtspersoon-bestuurder. Deze vorderingen worden deels toegewezen. Deels zagen de betalingen op managementfee. De rechtspersoon-bestuurder heeft een kopie van de managementovereenkomst overgelegd, maar dient op verzoek van de curator de originele getekende versie ter griffie van het hof te deponeren. In afwachting daarvan wordt de zaak aangehouden.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14-01-2025

Rechtspraak

OR 2024-0229

Vereniging Ruimschoots/geroyeerd lid

Een vereniging biedt haar leden via een lidmaatschap het recht om een woonruimte te huren. Een van de leden huurt geruime tijd een woonruimte via deze weg, maar op enig moment wordt zijn lidmaatschap door de vereniging beëindigd. Omdat het huren van de woonruimte is verbonden aan het lidmaatschap, vordert de vereniging in kort geding ontruiming van de door het lid gehuurde woonruimte. Deze vordering wordt door de voorzieningenrechter toegewezen. In hoger beroep wordt de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Later vordert het lid in een aparte bodemprocedure verklaring voor recht dat het besluit tot beëindiging van zijn lidmaatschap nietig is, omdat het besluit niet met de op grond van de statuten vereiste meerderheid (9 van de 10 stemmen) is genomen. Deze vordering wordt door de rechtbank toegewezen. De vorderingen tot verklaring voor recht dat de uitgebrachte dagvaarding en het vonnis in kort geding ook nietig zijn, worden door de rechtbank afgewezen. De rechtbank overweegt dat een onbevoegde vertegenwoordiging van de vereniging niet leidt tot nietigheid van de dagvaarding, maar dat dit zich moet oplossen in een niet-ontvankelijkverklaring of afwijzing van de vordering. Indien dit ten onrechte achterwege is gebleven, is vernietiging in hoger beroep de aangewezen weg, aldus de rechtbank. Omdat de onderhavige procedure echter geen hoger beroep is tegen het vonnis in kort geding, wordt de vordering tot verklaring voor recht ten aanzien van de nietigheid van de dagvaarding en het vonnis in kort geding afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis in eerste aanleg.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27-08-2024