Privacy First/Staat der Nederlanden
Privacy First vordert dat de uit hoofde van de AMLD4 en AMLD5 geïmplementeerde nationaalrechtelijke bepalingen, die een verplichting tot registratie en de (gedeeltelijke) mogelijkheid tot inzage van UBO-gegevens in het UBO-register behelzen, buiten werking worden gesteld, omdat zij inbreuk maken op het (Europees gewaarborgde) grondrecht van UBO’s op bescherming van hun privacy en persoonsgegevens. Privacy First verzoekt de rechter om prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over de verenigbaarheid van deze regelgeving met enkele relevante Europese grondrechten. Ook vordert Privacy First dat de geïmplementeerde nationaalrechtelijke bepalingen omtrent het UBO-register in de tussentijd buiten werking worden gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat wel voldoende aanleiding bestaat tot twijfel aan de rechtsgeldigheid van het verplicht voorgeschreven (deels) openbare karakter van het UBO-register, maar gaat in dit kader niet over tot het stellen van prejudiciële vragen, omdat onlangs een vergelijkbare vraag is voorgelegd aan het HvJEU. Hierdoor ontbreekt het Privacy First aan voldoende belang. Wat betreft de registratieplicht gaat de voorzieningenrechter niet over tot het stellen van vragen vanwege onvoldoende onderbouwing door Privacy First.
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 18-03-2021