Vrijwaring hoofdelijke aansprakelijkheid vennoten

Een oorspronkelijke kredietovereenkomst tussen de bank en een vof wordt overgedragen aan een commanditaire vennootschap. De bank stelt echter dat de vennoten de bank gevrijwaard hebben van de schade die bestaat uit de debetsaldi van de rekeningen. Het hof laat de bank toe tot tegenbewijs tegen het oordeel dat de bank heeft ingestemd met de kredietovereenkomstoverdracht.

A / X

Uitleg statuten van de commanditaire vennootschap inzake uittreding van een commanditaire vennoot. In casu bepaalt het hof dat een reserve voor nog niet vaststaande verliezen, welke nog moeten worden verrekend, kan worden ingehouden op het aan de uittredende commanditair toekomende vermogensaandeel.

Recon Aannemingsbedrijf

De dochtervennootschap van de Holding failleert. De Holding en haar bestuurder X zijn aansprakelijk voor het faillissementstekort ex artikel 2:248 BW en artikel 2:11 BW. Het zonder AVA-besluiten en in tegenspraak met vastgestelde jaarrekeningen uitkeren van het gehele eigen vermogen als dividend, het uitvoeren van onrechtmatige correcties in de rekening-courant van de dochter door de Holding en het zonder rechtsgrond overmaken van gelden van de dochtervennootschap aan X in privé leveren zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd kennelijk onbehoorlijk bestuur op. Dit kennelijk onbehoorlijk bestuur is een belangrijke oorzaak van het faillissement van de dochtervennootschap, nu X er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden te ontkrachten.

VR-Bank EG / X

Kan een Nederlandse borg een beroep doen op de bescherming van artikel 1:89 BW tegenover een Duitse bank? De rechtbank oordeelt dat de Duitse bank zich kan beroepen op bescherming tegen een voor haar onverwacht inroepen van de onbevoegdheid van X door diens echtgenote. Dit betekent dat VR-Bank zich op de borgtochtovereenkomst kan beroepen en dat de door X gevorderde verklaring voor recht dat de borgtochtovereenkomst is vernietigd, moet worden afgewezen.

Failliete Bouwonderneming

Appellanten I en II zijn bij tussenarrest aansprakelijk gesteld wegens het schenden van de boekhoudplicht ex artikel 2:10 BW. Het hof oordeelt dat het bewijsvermoeden dat dit een belangrijke oorzaak in faillissement is niet wordt weerlegd. Inzake toegenomen concurrentie uit Oost-Europa en de gevolgen voor de financiën daarvan spreken de verklaringen elkaar tegen. Verliezen op een bouwproject kwamen voort uit te scherpe berekeningen, niet uit halsstarrigheid van de klant. Niet duidelijk is voorts hoe het verdisconteren van de bedrijfskosten van appellant III een belangrijke oorzaak voor het faillissement vormde. Tot slot is, gezien de omstandigheden, ten aanzien van een gedeelte van de geïnde vorderingen sprake van samenspanning conform artikel 47 Fw tussen X BV en appellant III.

Yellow Works B.V.

Een uitzendbureau vordert een bedrag van ruim € 40.000 van de bestuurder-aandeelhouder van een bouwbedrijf wegens een eerder gedane betalingstoezegging. Toestemming echtgenote in casu is niet vereist, aangezien sprake is van een normale uitoefening van het bedrijf voor de vennootschap ex artikel 1:88 lid 5 BW. De zaak wordt aangehouden totdat het uitzendbureau bewijs heeft geleverd dat gedaagde de vaststellingsovereenkomst wel degelijk heeft getekend.

Next Level Systems

Artikel 80a lid 1 RO. De A-G concludeert tot niet-ontvankelijkheidverklaring omdat het cassatieverzoekschrift niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, omdat het griffierecht niet is betaald en omdat verzoeker niet in vorige instantie is verschenen. Ook concludeert de A-G dat de Ondernemingskamer niet aangemerkt dient te worden als bestuursorgaan en dus onmiddellijke voorzieningen kan gelasten.

Boswerk

Boswerk is op 27 juli 2005 failliet verklaard; over 2002 is de jaarrekening op 22 oktober 2004 ingediend, maar over 2003 en 2004 heeft deponering niet plaatsgevonden. X, Y en Investments N.V. zijn door de rechtbank hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort. Het hof volgt de rechtbank. Niet vast is komen te staan dat de boekhouding van Boswerk door de Belastingdienst in beslag is genomen. Voorts kan niet worden aangenomen dat de curator afstand van zijn vorderingsrecht ex artikel 2:248 BW zou hebben gedaan. Het niet-indienen van de jaarrekening over 2002 is geen onbelangrijk verzuim; daarom hebben appellanten geen belang bij behandeling van de vraag of schending van de publicatieplicht over 2003 en 2004 wel als een onbelangrijk verzuim kwalificeert. Dat sprake zou zijn van een levensvatbare onderneming is onvoldoende onderbouwd, onder andere vanwege het feit dat de onderneming volledig met handelskrediet was gefinancierd. Voor matiging van de aansprakelijkheid van Y op grond van diens geringe salaris, ziet het hof gezien de omstandigheden geen aanleiding.

Putkast B.V./Weja beheer B.V & A

Putkast heeft een vordering op de gefailleerde Griek Techniek, welke onverhaalbaar blijkt. Putkast spreekt de (in)direct bestuurders van Griek Techniek, Weja en A, aan omdat zij wisten of hadden moeten weten dat Griek Techniek niet na zou komen. Putkast voert aan dat op basis van het gegeven dat de opdracht tot levering twee weken voor het faillissement is gegeven moet worden aangenomen dat Weja en A op het moment van het geven van de opdracht wisten dat Griek Techniek niet na zou kunnen komen. Weja en A hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Hierbij is aangevoerd dat er tot vlak voor het faillissement gesprekken werden gevoerd over een financiële regeling voor Griek Techniek en dat er door een gelieerde vennootschap nog een substantiële betaling is gedaan aan Griek Techniek, hetgeen niet was gebeurd wanneer er wetenschap was van een onafwendbaar faillissement. De rechtbank wijst de vordering van Putkast af.

BV Y/oud-bestuurders BV X

BV Y heeft als onderaannemer werk verricht voor BV X. Niet alle facturen voor deze werkzaamheden zijn door BV X voldaan. BV X wordt op 27 februari 2009 failliet verklaard. BV Y stelt de bestuurders van BV X aansprakelijk op grond van een onrechtmatig daad en betoogt dat er een afspraak bestond dat de gelden die BV X ontving voor de werkzaamheden niet zouden worden aangewend voor het voldoen van andere crediteuren van BV X. De bestuurders betwisten dit. Tevens geeft BV Y aan dat gezien de financiële positie van BV X de bestuurders wisten, of hadden moeten weten, dat BV X niet na zou kunnen komen. De bestuurders betwisten dit en geven aan dat de betalingsonmacht het gevolg is van een dalende omzet en problemen met vergunningen. Het hof volgt dit verweer en laat BV Y toe tot het leveren van tegenbewijs.