Naar boven ↑

Update

Nummer 41, 2013
Uitspraken van 24-10-2013 tot 31-10-2013
Redactie: prof. mr. E.C.H.J. Lokin, mr. drs. K.H. Boonzaaijer en mr. E.H. Leemreis.

Geachte heer/mevrouw,

Rechtspraak
Graag wijs ik u op de volgende uitspraken.

Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bestuurder
In OR 2013-0378 overweegt Rechtbank Leeuwarden dat in artikel 2:240 BW bepaald is dat de vennootschap door het bestuur wordt vertegenwoordigd. In voornoemd artikel is voorts opgenomen dat de statuten kunnen bepalen dat zij behalve aan het bestuur slechts toekomt aan één of meer bestuurders. Dit is de bekende wettelijk toegelaten beperking die – slechts – door de vennootschap kan worden ingeroepen. Uit de statuten blijkt dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid op de in artikel 2:240 BW genoemde wijze is beperkt en op juiste wijze in het handelsregister is opgenomen.
Aangezien de in onderhavige casus ter discussie staande overeenkomsten slechts gesloten zijn door een der bestuurders, lijkt de vennootschap niet gebonden. De rechtbank gaat vervolgens verder, en stelt dat uit artikel 3:61 lid 2 BW volgt dat onbevoegdheid van een vertegenwoordiger er niet aan in de weg hoeft te staan dat de vertegenwoordigde aan een onbevoegd verrichte rechtshandeling is gebonden. Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan plaats zijn ingeval van gerechtvaardigd vertrouwen op de bevoegdheid op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de door deze onbevoegd vertegenwoordigde achterman komen en waaruit naar verkeersopvatting zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (Hoge Raad 3 februari 2012, NJ 2012, 390 (Fujitsu/Exel)). Beoordeeld dient te worden of een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat van een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid geen sprake is.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2013-0379 houdt de Ontvanger een (indirect) bestuurder aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen. De Ontvanger heeft schade geleden die daarin bestaat dat door het onrechtmatig handelen van de desbetreffende bestuurder de Ontvanger is verkort in zijn verhaalsrecht op een belastingschuld van de vennootschap, onder andere door de vennootschap te laten ontbinden.
Het Hof Amsterdam overweegt dat indien als regel moet worden aangenomen dat voor de toewijsbaarheid van een dergelijke rechtsvordering in elk geval noodzakelijk is dat de belastingschuld daadwerkelijk aan de belastingschuldige is opgelegd doordat een definitieve aanslag aan hem is bekendgemaakt, deze regel dan geen goede zin heeft in een geval als het onderhavige, waarin de belastingschuldige rechtspersoon is opgehouden te bestaan nadat de definitieve aanslag ten laste van hem (tijdig) is vastgesteld, maar voordat deze aan hem is bekend gemaakt, en waarin niet is gebleken van het bestaan van een aan de ontbonden rechtspersoon toekomende bate welke aanleiding zou zijn de vereffening te (her)openen als bedoeld in artikel 2:23c lid 1 BW. In een dergelijk geval kan immers worden aangenomen dat de ontbonden rechtspersoon de aanslag niet zal betwisten en evenmin zal betalen. De wegens onrechtmatige daad aansprakelijk gestelde partij kan de Ontvanger dan niet tegenwerpen dat de aanslag niet bekend is gemaakt aan de ontbonden rechtspersoon.

Décharge
In OR 2013-0381 wordt een penningmeester beschuldigd van het ten onrechte uitkeren van een vrijwilligersvergoeding aan zichzelf. Hof Amsterdam oordeelt echter dat, nu décharge aan het bestuur is verleend over die jaren, niet meer kan worden betoogd dat de penningmeester destijds onrechtmatig handelde of als bestuurder is tekortgeschoten of dat aan deze onverschuldigd is betaald.

Verbod tot beëindiging overeenkomst met accountant
In OR 2013-0380 staat een verleende overeenkomst van opdracht aan een extern controlerend accountant tot het controleren van de jaarrekening centraal. Op basis van artikel 2:393 lid 2 BW kan deze overeenkomst niet zomaar opgezegd worden. Krachtens artikel 2:393 lid 2 BW kan een opdracht zoals deze enkel ingetrokken worden om gegronde redenen waartoe niet behoort een meningsverschil over methoden van verslaglegging of controlewerkzaamheden. Ook het verweer dat de AVA de overeenkomst goed had moeten keuren wordt verworpen door de Rechtbank Amsterdam.

Niet-ontvankelijkheid van de vennootschap
Er waren tevens diverse uitspraken waarin de ontvankelijkheid van de vennootschap centraal stond. In OR 2013-0377 is procedure gevoerd op naam van een niet-bestaande vennootschap. Er is sprake van vergissing en er wordt een verzoek tot rectificatie ingediend. De wederpartij verzet zich met succes tegen deze rectificatie en de niet-bestaande vennootschap wordt veroordeeld in proceskosten. De A-G concludeert dat naar vaste rechtspraak een geschil dient te worden beslecht tussen de werkelijk bestaande procespartijen en er dus geen vonnis kan worden gewezen ten gunste van of juist tegen een niet-bestaande (rechts)persoon en daarmee over een rechtsverhouding die niet meer bestaat. Eveneens naar vaste rechtspraak heeft te gelden dat het uitbrengen van een dagvaarding door een niet-bestaande (rechts)persoon niet tot niet-ontvankelijkverklaring behoeft te leiden, indien sprake is van een vergissing en de gedaagde heeft begrepen of redelijkerwijs geacht kan worden te hebben begrepen ten verzoeke van wie de dagvaarding is uitgebracht, waarmee een rechtens te respecteren belang bij niet-ontvankelijkverklaring ontbreekt.

In OR 2013-0375 speelt de vraag of het bestaan van de rechtspersoon van belang is om ontvankelijk te worden verklaard. De ene vennootschap verweert zich tegen de vordering van de andere met de stelling dat deze laatste vennootschap niet vorderingsgerechtigd is, omdat deze laatste vennootschap bij het aangaan van de overeenkomst en het ontstaan van de vordering nog niet bestond. Omdat tegen dit verweer onvoldoende wordt gesteld, wordt tevens het gedane bewijsaanbod gepasseerd en wordt de vennootschap niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.

In OR 2013-0382 wordt de ontbonden rechtspersoon niet-ontvankelijk verklaard in appel. Ten pleidooie is niet betwist dat de vennootschap in 2009 is opgehouden te bestaan, maar is slechts aangevoerd dat een ontbonden vennootschap weer kan herleven. Dat volstaat echter niet om deze vennootschap in haar hoger beroep te kunnen ontvangen, nu een rechtsmiddel immers in beginsel alleen kan worden aangewend door een ten tijde van die handeling nog bestaande procespartij. De mogelijkheid dat een ontbonden rechtspersoon op enig moment alsnog herleeft, rechtvaardigt geen uitzondering op dit beginsel.

In OR 2013-0384 wordt een andere vennootschap aangesproken dan de vennootschap in eerste aanleg. De Rechtbank Amsterdam stelt dat appellant op zichzelf gelijk heeft dat het instellen van een rechtsmiddel tegen de verkeerde rechtspersoon niet tot niet-ontvankelijkheid leidt als degene, die het rechtsmiddel instelt, niet weet en niet behoeft te weten dat zich bij zijn wederpartij een verandering heeft voorgedaan. In onderhavige casus is daarvan echter geen sprake. Een appeldagvaarding moet worden uitgebracht aan dezelfde (rechts)persoon als die welke partij was in eerste aanleg.

In OR 2013-0374 wordt de stichting die de gelden int van een vereniging aangesproken, terwijl de appellant slechts een rechtsbetrekking heeft met de vereniging.

Wanprestatie rondom beursgang
In OR 2013-0376, ten slotte, speelt onder meer de vraag of Euronext wanprestatie heeft gepleegd rondom een beursgang. De A-G concludeert dat hiervan geen sprake is. De Hoge Raad doet de zaak af met art. 81 RO.

Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.

Met vriendelijke groet,

Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates

Hof

Rechtbank

Uitspraken zonder ECLI