Update
Rechtspraak
Hierbij de nieuwsbrief van deze week. Ga naar onze website (www.or-updates.nl) of klik op een OR-nummer om de hele samenvatting te lezen of om gebruik te maken van onze zoekmachine.
In het bijzonder wijs ik u graag op de volgende uitspraken.
Geen persoonlijk ernstig verwijt bij aansprakelijkheid advocaten
In OR 2015-0325 heeft eiser een opdracht tot advisering verstrekt aan een advocatenmaatschap. Eiser is echter ontevreden over het verricht werk en is van mening dat de advocaten (X en Y) die hem bijstonden toerekenbaar zijn tekortgeschoten en onrechtmatig hebben gehandeld, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Het hof wees de vordering af omdat (i) de opdracht aan de maatschap en niet aan de advocaten persoonlijk was gegeven, en (ii) feiten die een persoonlijk ernstig verwijt of een door de advocaten persoonlijk gepleegde onrechtmatige daad kunnen opleveren, niet zouden zijn gesteld. De Hoge Raad vindt dat het oordeel van het hof op een onjuiste rechtsopvatting berust, omdat voor het slagen van de vordering niet is vereist dat aan advocaat Y een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van zijn advieswerkzaamheden, aangezien in zoverre de in het algemeen door artikel 6:162 BW gestelde eisen gelden. Ook ten aanzien van advocaat X (als bestuurder van een B.V., welke vennootschap lid was van de maatschap) geldt volgens de Hoge Raad niet de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel. Indien een advocaat door zijn cliënt wegens een beroepsfout uit onrechtmatige daad wordt aangesproken, betreft dat zijn aansprakelijkheid als beroepsbeoefenaar en niet zijn aansprakelijkheid als bestuurder van een vennootschap, aldus de Hoge Raad.
Bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen
In OR 2015-0323 was de vennootschap, failliet verklaard met benoeming van eiser tot curator, exploitant van een hotelgebouw. De curator vordert onder meer bij vonnis voor recht te verklaren dat gedaagde aansprakelijk is ingevolge artikel 2:248 BW voor het tekort in het faillissement van de vennootschap. Vaststaat dat de jaarrekeningen van 2009 en 2010 niet tijdig zijn gedeponeerd, zodat ingevolge artikel 2:248 lid 2 BW vermoed wordt dat gedaagde zijn taak als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld. Gedaagde is aldus aansprakelijk voor het faillissementstekort, tenzij hij aannemelijk maakt dat het faillissement een andere belangrijke oorzaak had. Gedaagde slaagt daar in en maakt voldoende aannemelijk dat het faillissement een andere belangrijke oorzaak had, dan het niet voldoen aan de publicatieplicht. Hij heeft, kort samengevat, gesteld dat de vennootschap een gezond bedrijf was en dat de oorzaak van het teloorgaan gelegen was in het debacle met een andere vennootschap, waarvan de vennootschap enig aandeelhoudster was.
In OR 2015-0326 vindt Zaam Accountants dat de bestuurder van Ko-Finance en Ko-Vast een ernstig verwijt valt te maken omdat hij als aandeelhouder en bestuurder de aandelen in zijn vennootschappen voor een symbolisch bedrag van € 1 aan een onbekende derde verkocht. Volgens Zaam had hij bovendien als goed bestuurder pogingen moeten doen om de vennootschap te herfinancieren. Ten aanzien van het verwijt met betrekking tot het vervreemden van de aandelen oordeelt de kantonrechter dat Zaam daarmee miskent dat een aandeelhouder niet persoonlijk aansprakelijk is voor hetgeen in naam van een besloten vennootschap wordt verricht (vgl. art. 2:175 BW). Artikel 2:175 BW brengt mee dat noch Gedaagden als voormalig aandeelhouder, noch Stichting Wome Beheer in beginsel als huidig aandeelhouder jegens Zaam aansprakelijk is om de vorderingen te voldoen. Dit heeft tot gevolg dat ook de aandelenoverdracht niet onrechtmatig is. De enkele (gestelde) omstandigheid dat Stichting Wome Beheer in het verleden bij faillissementen betrokken is geweest, maakt dit niet anders. Voor zover de bestuurder wordt verweten dat hij heeft nagelaten nieuwe opdrachten binnen te halen of de vennootschap te herfinancieren is de kantonrechter van oordeel dat de bestuurder hier geen ernstig verwijt treft, aangezien het als niet of onvoldoende betwist vaststaat dat zijn vennootschappen ten tijde van de aandelenoverdracht in een zeer slechte financiële situatie verkeerden, dat er steeds minder werk was en dat gedaagde (zij het tevergeefs) heeft getracht nieuwe financiering te verkrijgen. De kantonrechter wijst de vorderingen van Zaam op Ko-finance en Ko-Vast toe en wijst alle andere vorderingen af.
In OR 2015-0328 staat een mislukte reorganisatie centraal. De curator stelt vorderingen in ex artikel 47 Fw, 6:162 BW en 2:248 BW. Drie onderwerpen staan in geding centraal: (i) de hoogte en de wijze van voldoening van een koopprijs voor aandelen, (ii) de betaling van € 18.000 door een van de failliete bedrijven en (iii) de schending van de boekhoud- en publicatieplicht, waardoor de bestuurders mogelijk aansprakelijk zijn voor de faillissementstekorten (art. 2:248 BW). De curator wenst wat betreft (i) geen vernietiging van de aandelenverkoop, maar vordert schadevergoeding ex artikel 6:162 BW. De rechtbank wijst enkel deze Peeters Gatzen-vordering met betrekking tot (i) toe, waarbij de benadeling in de betalingswijze schuilt: de schuldoverneming minder dan acht weken voor faillissement. Weliswaar verminderde de schuldenlast, maar de liquiditeit werd niet verbeterd en de verhaalsmogelijkheden voor de schuldeisers namen af. De betaling van € 18.000 is gezien de achtergrond van de betaling niet paulianeus. Of en zo ja in hoeverre sprake is van schending van de boekhoud- en publicatieplicht kan volgens de rechtbank in het midden blijven, nu de bestuurders aannemelijk hebben gemaakt dat andere feiten en omstandigheden dan een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest: de economische crisis.
In OR 2015-0330 overweegt de rechtbank dat aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of aan A3M een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De enkele overtreding van statutaire bepalingen die het belang van Fibercom beogen te beschermen kan als een zware omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt, maar de door A3M en X aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan het gewraakte handelen naar hun mening geen ernstig verwijt oplevert, moeten uitdrukkelijk in de beoordeling te worden betrokken (zie Hoge Raad 29 november 2002, NJ 2004/455; Berghuizer Papierfabriek). De rechtbank oordeelt dat een onvoldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt om tot aansprakelijkheid wegens onbehoorlijk bestuur te concluderen en wijst de vordering af.
Bestuurdersaansprakelijkheid
In OR 2015-0329 wordt een eerder in een (niet gepubliceerd) tussenvonnis gegeven gelegenheid tot nader onderbouwen van stellingen aangewend zonder succes. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde aansprakelijk is tegenover Railwatch voor de gevolgen van zijn tekortschieten in de nakoming van zijn verplichting tot een behoorlijke vervulling van zijn taak in de zin van artikel 2:9 BW en wijst alle overige vorderingen af.
Doorwerking van aandeelhoudersovereenkomsten
In OR 2015-0322 is sprake van een samenwerking tussen drie aandeelhouders die tevens bestuurder zijn. Deze aandeelhouders/bestuurders hebben in de statuten en in een aandeelhoudersovereenkomst opgenomen dat een besluit tot ontslag alleen genomen kan worden met unanimiteit. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel een dergelijke afspraak ingevolge artikel 2:244 lid 2 BW niet in statuten kan worden vastgelegd, afspraken die zijn neergelegd in een aandeelhoudersovereenkomst onder omstandigheden op grond van artikel 2:8 BW kunnen doorwerken in de verhouding tussen een vennootschap en haar bestuurder. Voorts stelt de voorzieningenrechter dat naast de belangen van de aandeelhouders, wiens posities door het unanimiteitsvereiste worden beschermd, rekening moet worden gehouden met de belangen van de vennootschap zelf. Door twee bestuurders is uiteengezet dat zij problemen ervaren binnen de samenwerking en het bestuur en dat zij bezwaren hebben tegen het door eiseres gevoerde beleid en dat de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt. Mede gelet op deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het unanimiteitsvereiste in de verhoudingen tussen de vennootschap en eiseres te laten doorwerken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het met het unanimiteitsvereiste beschermde belang van de minderheidsaandeelhouder die tevens een bestuurder levert, niet opweegt tegen het in artikel 2:244 lid 2 BW beschermde belang van de vennootschap.
Equility of arms
In OR 2015-0321 heeft Dombo een procedure aangespannen tegen de NMB waarin zij schadevergoeding vordert. Na bewijslevering in hoger beroep, waarbij de raadsheer-commissaris had geweigerd de (voormalig) directeur van Dombo als getuige te horen omdat deze als partijgetuige zou moeten worden beschouwd, heeft het Hof Arnhem bij arrest de vordering van Dombo afgewezen. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen. Dombo heeft hierop een klacht ingediend onder het EVRM, die het EHRM in zijn uitspraak gegrond heeft bevonden. Het EHRM was, kort gezegd, van oordeel dat, nu de plaatselijke directeur van de NMB (Van Workum), die met de voormalig directeur van Dombo had onderhandeld, wel als getuige was gehoord, de equality of arms zich er tegen verzette dat de voormalig directeur van Dombo niet als getuige werd gehoord. Het EHRM concludeert derhalve dat Nederland artikel 6 EVRM heeft geschonden. In het onderhavige geding vordert Dombo een verklaring voor recht en veroordeling van de Staat tot betaling van schadevergoeding aan Dombo. In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Dombo afgewezen, omdat zij tot de conclusie komt dat het Hof Arnhem de vorderingen van Dombo ook zou hebben afgewezen indien de voormalig directeur van Dombo in het geding tegen de NMB als getuige zou zijn gehoord. Dit betekent dat Dombo er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er causaal verband bestaat tussen de weigering van de raadsheer-commissaris om de voormalig directeur van Dombo als getuige te horen en de afwijzing van haar vordering tegen de NMB, aldus de rechtbank. Het Hof Den Haag oordeelt dat alle door Dombo tegen dit vonnis gerichte grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Splitsing en bestaande overeenkomsten
In OR 2015-0324 betreft de kern van het geschil de vraag of, als gevolg van de splitsing van Coltex in aparte divisies met eigen rechtspersoonlijkheid, de huurovereenkomst tussen Montecorona en Didi naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigd in stand kan blijven. De kantonrechter overweegt dat bij toepassing van artikel 2:334r lid 1 BW de situatie vóór en ná de splitsing maatgevend is voor de vergelijking van de financiële positie van de onderneming die partij is bij de huurovereenkomst. Didi, rechtsopvolger onder algemene titel, is volgens de rechtbank een met de rechtsvoorganger vergelijkbare vennootschap. Zij is eveneens niet meer dan een servicevennootschap zonder eigen activiteiten en is voor haar inkomsten afhankelijk van derden. De rechtbank overweegt dat de verhaalspositie van Montecorona als gevolg van de splitsing niet relevant is gewijzigd. Dat de splitsing en reorganisatie de positie van Montecorona negatief heeft beïnvloed, kan de kantonrechter niet inzien, omdat beide vennootschappen nog steeds deel uitmaken van hetzelfde concern en de feitelijke exploitatie van het gehuurde niet is gewijzigd. Dat de vennootschappelijke verhouding onderling is gewijzigd, acht de rechtbank niet relevant. Onder verwijzing naar het vonnis van haar ambtsgenoot van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2353) oordeelt de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, er geen reden is om de huurovereenkomst op de voet van artikel 2:334r lid 1 lid BW te wijzigen.
Vernietiging van een (ontslag)besluit
In OR 2015-0327 vordert een ontslagen statutair bestuurder vernietiging van een ontslagbesluit, onder meer omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een raadgevende stem uit te brengen. De vennootschap betwist dat eiser een belang heeft bij de vordering als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW. De rechtbank overweegt dat eiser, gelet op de omstandigheden van het geval, had moeten begrijpen dat zijn dienstverband ten einde zou komen, hetgeen eveneens betrekking had op de beëindiging van zijn functie als statutair bestuurder. Na het eerste ontslagbesluit is bovendien een tweede ontslagbesluit genomen waarbij wel is voldaan aan de wettelijke en statutaire vereisten. Van herstel van het statutair bestuurderschap zal volgens de rechtbank reeds daarom geen sprake zijn. Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een redelijk belang in de zin van artikel 2:15 lid 3 BW, zodat de rechtbank niet overgaat tot vernietiging van het besluit.
Rest mij nog u een bijzonder goede dag toe te wensen.
Met vriendelijke groet,
Emmanuel Lokin
Hoofdredacteur OR Updates
Hoge Raad
Hof
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam In deze zaak vordert een ontslagen statutair bestuurder vernietiging van een ontslagbesluit, onder meer omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een raadgevende stem uit te brengen. De vennootschap betwist dat eiser een belang heeft bij de vordering als bedoeld in artikel 2:15 lid 3 BW. De rechtbank overweegt dat eiser, gelet op de omstandigheden van het geval, had moeten begrijpen dat zijn dienstverband ten einde zou komen, hetgeen eveneens betrekking had op de beëindiging van zijn functie als statutair bestuurder. Na het eerste ontslagbesluit is bovendien een tweede ontslagbesluit genomen waarbij wel is voldaan aan de wettelijke en statutaire vereisten. Van herstel van het statutair bestuurderschap zal volgens de rechtbank reeds daarom geen sprake zijn. Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een redelijk belang in de zin van artikel 2:15 lid 3 BW, zodat de rechtbank niet overgaat tot vernietiging van het Besluit. 09-09-2015
- Rechtbank Amsterdam In deze zaak vindt Zaam Accountants dat de bestuurder van Ko-Finance en Ko-Vast een ernstig verwijt valt te maken omdat hij als aandeelhouder en bestuurder de aandelen in zijn vennootschappen voor een symbolisch bedrag van € 1 aan een onbekende derde verkocht. Volgens Zaam had hij bovendien als goed bestuurder pogingen moeten doen om de vennootschap te herfinancieren. Ten aanzien van het verwijt met betrekking tot het vervreemden van de aandelen oordeelt de kantonrechter dat Zaam daarmee miskent dat een aandeelhouder niet persoonlijk aansprakelijk is voor hetgeen in naam van een besloten vennootschap wordt verricht (vgl. art. 2:175 BW). Voor zover de bestuurder wordt verweten dat hij heeft nagelaten nieuwe opdrachten binnen te halen of de vennootschap te herfinancieren is de kantonrechter van oordeel dat de bestuurder hier geen ernstig verwijt treft, aangezien het als niet of onvoldoende betwist vaststaat dat zijn vennootschappen ten tijde van de aandelenoverdracht in een zeer slechte financiële situatie verkeerden, dat er steeds minder werk was en dat gedaagde (zij het tevergeefs) heeft getracht nieuwe financiering te verkrijgen. 04-09-2015
- Rechtbank Amsterdam Mislukte reorganisatie. De curator stelt vorderingen in ex artikel 47 Fw, 6:162 en 2:248 BW. Drie onderwerpen staan in geding centraal: (i) de hoogte en de wijze van voldoening van een koopprijs voor aandelen, (ii) de betaling van € 18.000 door een van de failliete bedrijven en (iii) de schending van de boekhoud- en publicatieplicht, waardoor de bestuurders mogelijk aansprakelijk zijn voor de faillissementstekorten (art. 2:248 BW). De curator wenst wat betreft (i) geen vernietiging van de aandelenverkoop, maar vordert schadevergoeding ex artikel 6:162 BW. De rechtbank wijst enkel deze Peeters Gatzen-vordering met betrekking tot (i) toe, waarbij de benadeling in de betalingswijze schuilt: de schuldoverneming minder dan acht weken voor faillissement. Weliswaar verminderde de schuldenlast, maar de liquiditeit werd niet verbeterd en de verhaalsmogelijkheden voor de schuldeisers namen af. De betaling van € 18.000 is gezien de achtergrond van de betaling niet paulianeus. Of en zo ja in hoeverre sprake is van schending van de boekhoud- en publicatieplicht kan volgens de rechtbank in het midden blijven, nu de bestuurders aannemelijk hebben gemaakt dat andere feiten en omstandigheden dan een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest: de economische crisis. 02-09-2015
- Rechtbank Rotterdam Bestuurdersaansprakelijkheidsvordering. De rechtbank overweegt dat aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of aan A3M een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De enkele overtreding van statutaire bepalingen die het belang van Fibercom beogen te beschermen kan als een zware omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt, maar de door A3M en X aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan het gewraakte handelen naar hun mening geen ernstig verwijt oplevert, moeten uitdrukkelijk in de beoordeling te worden betrokken (Hoge Raad 29 november 2002, NJ 2004/455; Berghuizer Papierfabriek). De rechtbank oordeelt dat een onvoldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt om tot aansprakelijkheid wegens onbehoorlijk bestuur te concluderen en wijst de vordering af. 26-08-2015
- Rechtbank Amsterdam Kern van het geschil betreft de vraag of als gevolg van de splitsing van Coltex in aparte divisies met eigen rechtspersoonlijkheid de huurovereenkomst tussen Montecorona en Didi naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand kan blijven. De kantonrechter overweegt dat bij toepassing van artikel 2:334r lid 1 BW de situatie vóór en ná de splitsing maatgevend is voor de vergelijking van de financiële positie van de onderneming die partij is bij de huurovereenkomst. Didi, rechtsopvolger onder algemene titel, is volgens de rechtbank een met de rechtsvoorganger vergelijkbare vennootschap. Zij is eveneens niet meer dan een servicevennootschap zonder eigen activiteiten en is voor haar inkomsten afhankelijk van derden. De rechtbank overweegt dat de verhaalspositie van Montecorona als gevolg van de splitsing niet relevant is gewijzigd. Dat de splitsing en reorganisatie de positie van Montecorona negatief heeft beïnvloed, kan de kantonrechter niet inzien, omdat beide vennootschappen nog steeds deel uitmaken van hetzelfde concern en de feitelijke exploitatie van het gehuurde niet is gewijzigd. Dat de vennootschappelijke verhouding onderling is gewijzigd, acht de rechtbank niet relevant. Onder verwijzing naar het vonnis van haar ambtsgenoot van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2353) oordeelt de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, er geen reden is om de huurovereenkomst op de voet van artikel 2:334r lid 1 lid BW te wijzigen. 24-08-2015
- Rechtbank Gelderland Een eerder in (niet gepubliceerd) tussenvonnis gegeven gelegenheid tot nader onderbouwen van stellingen wordt aangewend zonder succes. Railwatch vordert schadevergoeding, maar niet duidelijk wordt om welke werkelijk uitgevoerde werkzaamheden en facturering het gaat. Ook gedaagde weet zijn stellingen niet nader te onderbouwen. Niet duidelijk is welk deel van de geplande activiteiten voor Safelines en Hooijer gedaagde niet heeft kunnen uitvoeren, hoeveel gedaagde daaraan verdiend zou hebben en in welke mate vaststond dat hij deze geplande werkzaamheden ook werkelijk had kunnen uitvoeren. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde aansprakelijk is tegenover Railwatch voor de gevolgen van zijn tekortschieten in de nakoming van zijn verplichting tot een behoorlijke vervulling van zijn taak in de zin van artikel 2:9 BW en wijst alle overige vorderingen af. 05-08-2015
- Rechtbank Midden-Nederland In deze zaak is sprake van een samenwerking tussen drie aandeelhouders die tevens bestuurder zijn. Deze aandeelhouders/bestuurders hebben in de statuten en in een aandeelhoudersovereenkomst opgenomen dat een besluit tot ontslag alleen genomen kan worden met unanimiteit. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel een dergelijke afspraak ingevolge artikel 2:244 lid 2 BW niet in statuten kan worden vastgelegd, afspraken die zijn neergelegd in een aandeelhoudersovereenkomst onder omstandigheden op grond van artikel 2:8 BW kunnen doorwerken in de verhouding tussen een vennootschap en haar bestuurder. Voorts stelt de voorzieningenrechter dat naast de belangen van de aandeelhouders, wiens posities door het unanimiteitsvereiste worden beschermd, rekening moet worden gehouden met de belangen van de vennootschap zelf. Door twee bestuurders is uiteengezet dat zij problemen ervaren binnen de samenwerking en het bestuur en dat zij bezwaren hebben tegen het door eiseres gevoerde beleid en dat de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt. Mede gelet op deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het unanimiteitsvereiste in de verhoudingen tussen de vennootschap en eiseres te laten doorwerken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het met het unanimiteitsvereiste beschermde belang van de minderheidsaandeelhouder die tevens een bestuurder levert, niet opweegt tegen het in artikel 2:244 lid 2 BW beschermde belang van de vennootschap. 31-07-2015
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant De vennootschap, failliet verklaard met benoeming van eiser tot curator, was exploitant van een hotelgebouw. De curator vordert onder meer bij vonnis voor recht te verklaren dat gedaagde aansprakelijk is ingevolge artikel 2:248 BW voor het tekort in het faillissement van de vennootschap. Vaststaat dat de jaarrekeningen van 2009 en 2010 niet tijdig zijn gedeponeerd, zodat ingevolge artikel 2:248 lid 2 BW vermoed wordt dat gedaagde zijn taak als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld. Gedaagde is dan aansprakelijk voor het faillissementstekort, tenzij hij aannemelijk maakt dat het faillissement een andere belangrijke oorzaak had. Gedaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het faillissement een andere belangrijke oorzaak had, dan het niet voldoen aan de publicatieplicht. Gedaagde heeft, kort samengevat, gesteld dat de vennootschap een gezond bedrijf was en dat de oorzaak van het teloorgaan gelegen was in het debacle met Kamperduin B.V., waarvan de vennootschap enig aandeelhoudster was. 18-03-2015