Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

4.419 resultaten

Rechtspraak

OR 2015-0267

Atropa/Curator

Schuldeiser in faillissement stelt de curator q.q. en pro se aansprakelijk op de grond dat zij geen betaling in het faillissement ontvangt. In het faillissement heeft de curator, samen met onder meer de bank en de Ontvanger, de activa verkocht aan een externe partij. De koopsom voor die activa is daarbij bepaald op het bedrag dat is vereist om aan de preferente schuldeisers 80% en aan de concurrente schuldeisers 40% van hun schuldvorderingen te betalen. Aan deze verkoop hebben ook de indirect aandeelhouders van de vennootschap meegewerkt. Een aan een van deze aandeelhouders gelieerde vennootschap – Atropa – heeft een vordering ingediend ter verificatie voor een bedrag van circa € 950.000. Na betwisting door de curator is deze vordering in een renvooiprocedure alsnog door het hof toegekend. De curator heeft de afrekening van de koopsom en de uitkering aan schuldeisers echter plaats doen vinden, zonder dat met de vordering van Atropa rekening is gehouden. Aangezien in rechte is vast komen te staan dat Atropa geen afstand heeft gedaan van haar rechten (zij was – kort gezegd – immers zelf géén partij bij de koopovereenkomst), had de curator met de vordering van Atropa rekening moeten houden. Atropa was de enige schuldeiser die geen aanspraak maakte op een uitkering op basis van de regeling tot betalen van de schuldeisers. Volgens Atropa is dit in strijd met beginsel paritas creditorum, artikel 3:277 BW en het systeem van de Faillissementswet. De rechtbank wijst onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU4204, Prakke/Gips) de vordering toe en acht de curator zowel q.q. als pro se aansprakelijk.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 03-06-2015

Rechtspraak

OR 2015-0263

X/Y

Een holdingvennootschap die zich beperkte tot het houden van aandelen in het kapitaal van en het voeren van directie over een failliet verklaarde vennootschap is ontbonden middels turboliquidatie (artikel 2:19 lid 4 BW). Na twee jaar verzoekt een schuldeiser alsnog tot faillietverklaring van die holdingvennootschap, omdat de bestuurders van de holdingvennootschap aansprakelijk zouden zijn vanwege het niet deponeren van jaarrekeningen en er dus sprake is van een bate. De rechtbank stelt vast dat ontbinding van verweerster een faillissement niet in de weg staat wanneer voldoende aannemelijk is dat er nog baten zijn. De rechtbank acht echter aannemelijk dat het faillissement van de dochtervennootschap een belangrijke oorzaak is van een eventueel faillissement van de holding en niet het niet deponeren van de jaarrekeningen. Bij een late faillissementsaanvraag als in dit geval, nu de aanvraag wordt gedaan twee jaar na de ontbinding, mag verwacht worden dat door de verzoekster reële baten aannemelijk gemaakt worden. De enkele stelling dat de curator in zijn onderzoek deze reële baten zal vinden is hiervoor niet voldoende. Ook is van belang dat ook het salaris van de curator volgens verzoekster afhangt van de uitkomst van haar eigen onderzoek. Er is geen aanbod gedaan om de werkzaamheden door middel van een boedelkrediet voor te financieren. Het belang van de verzoekster weegt niet op tegen het belang van de benoemen curator om zo veel mogelijk gevrijwaard te blijven van onverhaalbare kosten.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 11-06-2015

Rechtspraak

OR 2015-0264

Onderhoudsbedrijf S.A.S. B.V.

In deze zaak heeft Onderhoudsbedrijf SAS ('SAS') het besluit tot ontbinding van de onderneming middels turboliquidatie (artikel 2:19 lid 4 BW) genomen ná indiening van het verzoek tot faillietverklaring van SAS. SAS komt op tegen het vonnis waarin zij failliet is verklaard door te betogen dat de algemene vergadering SAS (bij besluit) heeft ontbonden, terwijl er ten tijde van dat besluit geen bekende baten aanwezig waren, zodat SAS van rechtswege opgehouden is te bestaan, en een niet langer bestaande rechtspersoon kan niet failliet worden verklaard tenzij is gebleken van baten ten tijde van het ontbindingsbesluit, wat volgens haar niet het geval is. Het hof beoordeelt de zaak 'ex nunc' en vindt dat in hoger beroep summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die het voldoende aannemelijk maken dat er mogelijke baten zijn. Daarbij wijst het hof op het verslag van de curator waaruit blijkt dat SAS heeft nagelaten de jaarrekeningen binnen de in artikel 2:394 BW bedoelde termijn openbaar te maken, hetgeen meebrengt dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Hoewel de aan de curator in het faillissement toekomende vordering op grond van artikel 2:248 BW strikt genomen geen bate van de vennootschap is maar een bate voor de boedel, dient het begrip bate ruim te worden uitgelegd, aldus het hof.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 02-07-2015