Janssen q.q./X
Bestuurdersaansprakelijkheid na faillissement. Ten aanzien van de vordering van de curator op grond van artikel 2:248 BW overweegt het hof, onder verwijzing naar de norm gegeven in HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7916, NJ 2007/2 (Van Schilt/Janssen q.q.) en HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6773, NJ 2008/91 (Blue Tomato), dat, ook al zou moeten worden uitgegaan van schending van artikel 2:10 BW door het bestuur van Y, dan nog zou moeten worden beoordeeld of geïntimeerde het uit artikel 2:248 lid 2 BW voortvloeiende vermoeden heeft weerlegd. De bestuurders hebben naar het oordeel van het hof in casu voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van andere oorzaken voor het faillissement. Het hof kwalificeert de verder door de curator op grond van onrechtmatige daad ingestelde vorderingen als kennelijke Peeters/Gatzen-vorderingen. Deze vorderingen van curator slagen niet. Er is aldus het hof geen sprake van onrechtmatige selectieve betaling in het zicht van een faillissement. Omdat alleen met naderhand verkregen kennis een kantelmoment is aan te wijzen, gold het uitgangspunt dat de bestuurder de vrijheid heeft om bij het doen van betalingen aan schuldeisers naar eigen inzicht afwegingen te maken binnen de kaders van goed ondernemerschap. Betaling adviseurs ter zake van een potentiële overname valt daaronder.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 16-06-2015