Woonplaats/Z
Na een lang dienstverband van Z bij de door K opgerichte onderneming Woonplaats, heeft Z via zijn holding Y 21 procent van de aandelen in die vennootschap verworven. In het kader van deze participatie is een managementovereenkomst en een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Na opzegging van de managementovereenkomst door Y met inachtneming van de opzegtermijn, heeft Woonplaats diezelfde overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd en vordert zij in kort geding – kort gezegd – nakoming van het non-concurrentie-/relatiebeding. Woonplaats heeft deze vordering mede ingesteld tegen onder meer Y en Z in privé. De opzegging van de managementovereenkomst door Woonplaats is naar het oordeel van de voorzieningenrechter nietig, nu hieraan geen besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ten grondslag ligt. Ten aanzien van de vraag of Z gebonden is aan enig non-concurrentiebeding, zij het op basis van de managementovereenkomst dan wel op basis van de aandeelhoudersovereenkomst, stelt de voorzieningenrechter voorop dat beide overeenkomsten geen arbeidsovereenkomst zijn en dat de al dan niet gebondenheid aan het non-concurrentiebeding naar de maatstaf van artikel 6:248 BW moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat thans geen sprake is van gebondenheid aan enig non-concurrentie- en relatiebeding, noch op basis van de managementovereenkomst, noch op grond van de aandeelhoudersovereenkomst. Wat betreft de managementovereenkomst geldt dat partij bij deze overeenkomst zijn Y en Woonplaats. Z is aldus geen partij en heeft ook niet meegetekend in privé. De relevante bedingen uit de aandeelhouders gelden pas na verkoop van de aandelen door Y, en vaststaat dat daarvan (nog) geen sprake is.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 21-05-2015