Familiefaillissement
Twee vennootschappen zijn failliet gegaan doordat diverse gelden – samen ter waarde van circa € 4 miljoen – zijn onttrokken door de vader van de bestuurder van deze vennootschappen. De bestuurder (de dochter) had hier geen bemoeienis mee, maar wist vermoedelijk wel dat dit gebeurde. De vader wordt als feitelijk bestuurder aansprakelijk gehouden jegens de boedel. Ook de dochter wordt aansprakelijk gehouden jegens de boedel onder andere wegens schending van de boekhoudplicht. De vennootschappen exploiteerden een incassobureau; het enkele feit dat niet een separate derdengeldrekening is aangehouden waarop de gelden ten behoeve van de opdrachtgevers binnenkwamen, leidt nog niet tot het oordeel dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Echter, vaststaat dat de voor de opdrachtgevers bestemde gelden niet werden gesepareerd, terwijl van die rekeningen ook de bedrijfskosten en privé-uitgaven werden betaald. Zelfs als zou komen vast te staan dat de dochter niet op de hoogte zou zijn geweest van de eerdere onttrekkingen, dan is zij als (indirect) bestuurder verantwoordelijk voor een deugdelijke administratie van de beide vennootschappen en daarmee voor het beschikbaar houden van gelden die bestemd zijn voor de opdrachtgevers en kan zij zich niet disculperen met het verweer dat zij eerst vlak voor het faillissement achter die (jarenlange) onttrekkingen is gekomen. De moeder dient de onverschuldigd door haar ontvangen gelden terug te betalen.
Rechtbank Gelderland (Locatie Zutphen), 28-01-2015