Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf / Ex-bestuurders schoonmaakbedrijven
In onderhavige zaak is aan de orde de vraag of ex-bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor niet betaalde vorderingen, bestaande uit niet betaalde pensioenafdrachten. De gevorderde schadevergoedingen op basis van groepsaansprakelijkheid worden afgewezen, omdat niet voldoende onderbouwd is dat er sprake is van onrechtmatig handelen (in groepsverband). De op de Wbpf gebaseerde vorderingen op de eerste twee gedaagden gezamenlijk zijn verjaard, omdat de stuitingshandelingen jegens hen na de verjaringstermijn – en dus te laat – zijn ingeroepen. De vordering op gedaagde 3 is wel (gedeeltelijk) toegewezen, daar laatstgenoemde niet heeft kunnen aantonen dat betalingsonmacht is gemeld. De stelling dat niet-betaling niet aan hem te wijten is, wordt verworpen op grond van het wettelijk vermoeden ex artikel 23 lid 4 Wbpf.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26-02-2014