Fenna/Princen q.q.
De besturende moedervennootschap is door de curator van de failliete dochtermaatschappij aangesproken wegens onbehoorlijk bestuur, vanwege het niet op tijd deponeren van de jaarrekening. De curator heeft verder gewezen op enkele beweerdelijk paulianeuze transacties. Op basis van deze feiten heeft de rechtbank de moeder aansprakelijk gesteld wegens artikel 2:248 BW en voorts diens faillissement uitgesproken, nu wat de rechtbank betreft aan het pluraliteitsvereiste was voldaan. Het hof vernietigt het faillissement van de moeder, overwegende dat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de curator: het vermoeden van artikel 2:248 BW kan in de bodemprocedure wellicht nog worden weerlegd, wellicht is eveneens een succesvol beroep op artikel 2:403 BW mogelijk en het beweerdelijk paulianeuze karakter van de transacties is inhoudelijk en gemotiveerd bestreden. Een en ander zal nader uitgezocht dienen te worden in de bodemprocedure.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 11-02-2014