Naar boven ↑
4.455 resultaten

Rechtspraak

OR 2025-0093

Enquêteprocedure Steenfabriek De Rijswaard BV - tweedefasebeschikking OK en cassatieberoep

Een langlopend conflict bij een familiebedrijf leidt tot diverse procedures bij de OK. Een van de onderwerpen die aan de orde komt, is de wijze waarop de governance is ingericht. De verzoekers stellen zich op het standpunt dat sprake is van wanbeleid doordat de bestuurders van het familiebedrijf weigeren met hen over een wijziging van de governance te spreken en omdat de huidige vormgeving van de governance onvoldoende checks & balances bevat wegens de aanwezigheid van dubbelfuncties. De OK oordeelt in zijn tweedefasebeschikking dat het niet in gesprek willen gaan over een wijziging van de governance-structuur niet maakt dat sprake is van wanbeleid. Op het punt van de dubbelfuncties gaat de OK (vrijwel) niet in. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Naar het oordeel van de Hoge Raad hebben de verzoekers aan hun stelling dat sprake is van wanbeleid ook ten grondslag gelegd dat de governance tekortschiet wegens een gebrek aan voldoende checks & balances. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft de OK met haar oordeel onvoldoende op dit betoog gerespondeerd. De Hoge Raad vernietigt de tweedefasebeschikking en wijst het geding terug naar de OK ter verdere behandeling en beslissing. Hierna volgt de samenvatting van de beschikkingen van zowel de OK als de Hoge Raad.
Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 25-10-2023

Rechtspraak

OR 2025-0084

Drijven vennoten van een vof persoonlijk een onderneming?

Deze al wat oudere uitspraak die recent is gepubliceerd, betreft een procedure Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), maar is ook voor het ondernemingsrecht relevant vanwege het oordeel betreffende de positie van vennoten van een vof. Er wordt geoordeeld over een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode dat door een vof en haar vennoten is ingediend. Een van de schuldeisers dient een zienswijze in, met daarin het argument dat de vennoten van de vof geen beroep kunnen doen op de WHOA, enerzijds omdat zij persoonlijk geen onderneming drijven (dat doet de vof) en anderzijds omdat de vennoten zelf geen startverklaring hebben neergelegd. Onder verwijzing naar andere jurisprudentie oordeelt de rechtbank dat de vennoten wel ondernemers als bedoeld in artikel 369 lid 1 Fw zijn, omdat de onderneming van de vof voor hun rekening wordt gedreven; zij zijn immers ook met hun persoonlijke vermogen voor de schulden van de onderneming verbonden. Als een vennoot handelt in naam van de vof, doet hij dit namens de gezamenlijke vennoten en hij bindt daarmee de gezamenlijke vennoten. Een overeenkomst ‘met de vof’ moet worden aangemerkt als een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid van vennoten. Dit betekent dat de vennoten – naast de vof – een beroep kunnen doen op de WHOA en dat de startverklaring waarin de vof als schuldenaar is aangemerkt in beginsel ook ten aanzien van verhaal op hun persoonlijke vermogen de mogelijkheid van een afkoelingsperiode openzet. Inhoudelijk wordt het verzoek toch afgewezen, omdat de ‘plus’ van het aan te bieden akkoord onvoldoende concreet gemaakt is en de vennoten geen inzicht hebben gegeven in de effecten van de afkoelingsperiode voor hun privéschuldeisers.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20-11-2023