Volstortingsplicht aandeelhouder
Een van de twee aandeelhouders in X BVBA (A) stelt dat hij de aandelen van de andere aandeelhouder (B) in X BVBA heeft volgestort. Na de faillietverklaring van X BVBA vordert A terugbetaling van het bedrag waartegen hij de door B gehouden aandelen heeft volgestort, primair stellende geldlening en subsidiair ongerechtvaardigde verrijking. Het hof oordeelt dat indien A bewijst dat hij de aandelen zelf ten behoeve van B heeft volgestort, het bestaan van een geldlening zal worden vermoed, waarop tegenbewijs openstaat. Slaagt B in dit tegenbewijs, dan bestaat een vermoeden van ongerechtvaardigde verrijking, waarop weer tegenbewijs openstaat.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16-12-2014