BP Europa SE / Nedexco c.s.

Het bestuur van Nedline is niet persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de onbetaald gebleven facturen van BP. Hoewel sprake was van een liquiditeitstekort, mocht het bestuur erop vertrouwen dat Nedline haar verplichtingen kon nakomen, nu Nedline nog in gesprek was met de bank. Voor de latere handelingen, verricht terwijl het bestuur wist of redelijkerwijs kon begrijpen dat Nedline de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet kon nakomen, bestaat een rechtvaardigingsgrond. In die periode (een weekend) is nog brandstof getankt om de vrachtwagens naar Nederland te krijgen, waarbij gedaagden wisten dat de brandstofkosten die daarmee gemoeid waren niet meer betaald konden worden. De rechtbank overweegt dat, nu het in het belang van alle crediteuren was dat mogelijke verhaalsobjecten zich in Nederland bevonden en ook de chauffeurs terug dienden te keren naar Nederland, voor het handelen van gedaagden een rechtvaardigingsgrond bestond. Aan het bestuur van Nedline kan geen ernstig verwijt worden gemaakt, zodat alle vordering van BP worden afgewezen.

De vrouw/De man

X heeft A en haar zus seksueel misbruikt en heeft hier een boek over geschreven. De verspreiding van dit boek is onder last van een dwangsom verboden. A heeft op grond van verbeurde dwangsommen (onder andere) beslag gelegd op de aandelen van een BV waarvan X de enig aandeelhouder en bestuurder is. X vraagt om het opheffen van het beslag gezien het feit dat de BV is opgehouden te bestaan. In het handelsregister is opgenomen dat de BV is opgehouden te bestaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag dient te worden opgeheven omdat de BV is ontbonden. Het hof oordeelt dat er genoeg gronden zijn om aan te nemen dat de BV nog wel bestaat en vernietigt het vonnis van de rechtbank.

F en V Shipping / X

Bestuurder wordt aansprakelijk gehouden op grond van artikel 2:9 BW en artikel 6:162 BW. Het hof stelt voorop dat van beide bestuurders mocht worden verwacht dat zij hun bestuurstaak op gelijkwaardige wijze zouden vervullen. Dat zij intern een praktische verdeling hebben gemaakt doet daaraan niet af. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de bestuurder zijn bestuurstaak onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW, zodat de bestuurder uit dien hoofde niet aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele schade die de vennootschap heeft geleden. Ook de vordering op basis van artikel 6:162 BW wordt afgewezen.

Slaapboulevard / Helu B.V. & JHL Holding B.V.

In onderhavige zaak is aan de orde de vraag of er al dan niet sprake is van onrechtmatige concurrentie. Aangezien niet gebleken is dat sprake is van onrechtmatige concurrentie en dat niet voldoende is bewezen dat sprake is van een mondelinge overeenkomst waarin afspraken met betrekking tot het exploiteren van concurrerende ondernemingen zijn neergelegd, wordt de vordering die betrekking heeft op het staken van het exploiteren van concurrerende ondernemingen afgewezen.

X/Deterink q.q. en Van Andel q.q.

In casus gaat het over een aansprakelijkheidsverklaring van de moedermaatschappij voor schulden van de dochtermaatschappij, artikel 2:403 lid 1 onder f BW. Niet alleen de dochter, maar ook de moeder gaat failliet. Leidt een bevoorrechte vordering op de dochtermaatschappij nu tot een bevoorrechte vordering op de moedermaatschappij? Wat zegt de wettelijke grondslag over voorrechten? Artikel 3:278 lid 2 BW. En brengt een richtlijnconforme interpretatie van artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW met zich mee dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk dient te stellen voor de verplichtingen van de dochtermaatschappij, inclusief de aan die verplichtingen verbonden voorrechten? Samenhang met uitspraak 13/02597 van de Hoge Raad.

Slotervaartziekenhuis

Aanscherping van de ontvankelijkheidseis bij een enquêteverzoek zoals aangeduid in HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7833, NJ 2013/304 (Chinese Workers). Valt een indirect belang aan te merken als economische gerechtigdheid die op één lijn moet worden gesteld met het belang van een aandeelhouder? Te allen tijde dient gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. Een verzoeker is ontvankelijk indien de verzoeker als gevolg van een uitgifte niet langer voldoet aan de kapitaalseis (ex art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b, BW) en het enquêteverzoek betrekking heeft op die uitgifte.

OR Tejin Aramid

Tejin Aramid (TA) heeft in 2012 verlies geleden en is voornemens 22 FTE te schrappen bij de R en D-afdeling. TA heeft ondanks een negatief advies van de OR van 25 juni 2013 op 4 juli toch het besluit overeenkomstig de adviesaanvraag genomen. De Ondernemingskamer oordeelt dat TA in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen, nu zij heeft nagelaten – na herhaalde vragen van de OR – in het licht van haar financiële situatie te motiveren waarom het onderzoeksbudget beperkter is en hoe dit zich vertaalt naar een reductie van 22 FTE. Dat en hoe het nieuwe onderzoeksprogramma is vastgesteld, is ook pas ter zitting toegelicht. Dat de OR hiervan op de hoogte was, is niet aannemelijk. Een duidelijke uiteenzetting naar aanleiding van de vragen en bezwaren van de OR ontbreekt, terwijl het, gezien deze vragen, op de weg van TA had gelegen daarop eerder, en uiterlijk bij het besluit van 4 juli, in te gaan.

Uitkoopprocedure DE master Blenders 1753 NV

Oak Leaf heeft op 19 juni 2013 een openbaar bod uitgebracht op alle aan de beurs genoteerde aandelen van DE. Op 18 september heeft Oak Leaf bekendgemaakt het bod gestand te doen. Op 18 november heeft Oak Leaf de aandeelhouders, die hun aandelen niet hebben aangeboden, gedagvaard met de vordering hun aandelen over te dragen. Omdat tegen gedaagden verstek wordt verleend, toetst het hof ambtshalve aan de voorwaarde van artikel 2:359a BW. Hier wordt aan voldaan. Op basis van artikel 5:74 Wft jo. artikel 2:359c lid 6 BW wordt de prijs van de over te dragen aandelen vastgesteld op de hoogte van het openbaar bod.

Ingeborg Christina Plat-Esveld / Beheermaatschappij Plat Edam B.V. c.s. / Doornenbal c.s.

De OK oordeelt dat er gegronde redenen zijn om aan het beleid en de gang van zaken bij de vennootschap te twijfelen. Er is sprake van een impasse. De OK schorst uitvoering van de genomen besluiten in de laatste AvA, oordeelt dat de aandelen ten titel van beheer worden overgedragen, schorst de huidige bestuurder(s) en benoemt een nieuwe bestuurder.

WBE/Lid

Lidmaatschap bij een vereniging van een lid is onterecht beëindigd. Er is niet voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting stelt, waardoor het besluit tot ontzetting nietig is.