Bestuurders zijn niet aansprakelijk voor het faillissementstekort

Door de bestuurder(s) is in hoger beroep voldoende aangevoerd om het vonnis in eerste aanleg – waarin was geoordeeld dat sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur – te vernietigen.

Bestuursverbod wegens schending informatie- of medewerkingsverplichtingen jegens de curator

Bestuursverbod in de zin van artikel 106a lid 1 onder c Fw. Er is sprake van een schending van de informatie- en medewerkingsverplichtingen jegens de curator. Geen sprake van overmacht: de bestuurder was in elk geval niet zo ziek dat hij tot niets meer in staat was. De huidige procedure is geen criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM.

Waninge q.q./Molte c.s.

Vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW afgewezen door succesvolle weerlegging van het bewijsvermoeden gebaseerd op een schending van de publicatieplicht. Schending van de publicatieplicht vormt geen onbelangrijk verzuim. Wel maakt de bestuurder aannemelijk dat het met toepassing van artikel 2:248 lid 2 BW vastgestelde onbehoorlijk bestuur geen belangrijke oorzaak van het faillissement is. De bestuurder blijft aansprakelijkheid bespaard.

Bestuurdersaansprakelijkheid jegens voormalig werknemer

Eiser stelt de bestuurders van zijn voormalig werkgever (een vennootschap) aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen in de vorm van frustratie van verhaal. In een eerdere procedure is een vordering van eiser jegens de vennootschap toegewezen, maar deze biedt geen verhaal. Eiser heeft jarenlang geen salaris uitbetaald gekregen en daarnaast geld geleend aan de vennootschap. De bestuurders waren hiervan op de hoogte maar hebben de schulden van de vennootschap aan eiser laten voortbestaan. De bestuurders hebben daarnaast grote bedragen overgemaakt aan gelieerde vennootschappen waar onder andere de bestuurders zelf van profiteerden. De rechtbank oordeelt dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor de schade van eiser omdat zij hebben toegelaten/bewerkstelligd dat de vennootschap haar verplichtingen jegens eiser niet nakomt. Van dit handelen valt hen een persoonlijk ernstig verwijt te maken.

8vance/MA Group c.s.

Deze zaak betreft een geschil omtrent een ontbindende voorwaarde in een koopovereenkomst. De koper mocht op grond van deze voorwaarde de koopovereenkomst ontbinden indien uit boekenonderzoek nader omschreven ‘material facts or circumstances’ zouden blijken. Een beroep op een ontbindende voorwaarde is een bevrijdend verweer en de bewijslast ligt derhalve bij de koper. Anders dan de voorzieningenrechter oordeelt het hof dat de koper onvoldoende bewijs heeft aangeleverd op basis waarvan voorshands zou blijken dat sprake is van zulke ‘material facts or circumstances’.

WMS Shipping/X

WMS Shipping BV eist van gedaagde, die een van de bestuurders en aandeelhouders van WMS Shipping BV is, de terugbetaling van door de vennootschap geleende bedragen. WMS Shipping BV wordt vertegenwoordigd door de andere bestuurder, tevens aandeelhouder. Gedaagde meent dat WMS Shipping BV niet rechtsgeldig vertegenwoordigd was toen zij gedaagde dagvaardde vanwege een statutaire bepaling die het voeren van gerechtelijke procedures onderwerpt aan goedkeuring van de AVA. De rechtbank oordeelt dat slechts sprake was van een interne statutaire beperking en wijst het ontvankelijkheidsverweer van gedaagde af.

Havenmeester Vis/B.A.K. Beheer

Deze zaak betreft een schadestaatprocedure, vanwege een vordering van een koper jegens verkoper tot vergoeding van schade als gevolg van garantieschendingen en onrechtmatige daad. Het hof wijst de vordering gedeeltelijk toe en gaat in op de methode voor schadeberekening, toerekening, eigen schuld en voordeelverrekening en op de rol van opzegging van bankkrediet bij deconfiture.

Executiebevoegdheid bij beslag op aandelen

Hoger beroep tegen uitspraken van de voorzieningenrechter in twee (vrijwel) identieke procedures. Appellante stelt dat het verzoekschrift, strekkende tot vaststelling van de termijn waarbinnen de in beslag genomen aandelen overgedragen dienen te worden ex artikel 474g Rv, te laat is ingediend. Bovendien zou executie tot het onomkeerbare gevolg leiden dat fiscaal compensabele verliezen zouden komen te vervallen voor appellante. Het hof verwerpt deze stellingen en bekrachtigt de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank.

Ex-bestuurder/Park Point

Een voormalig bestuurder, tevens voormalig indirect aandeelhouder, vordert de betaling van zijn management fee door de vennootschap over de periode van grofweg anderhalve maand vóór de levering van zijn aandelen aan de achterblijvende aandeelhouder. De vennootschap betwist de verschuldigdheid van de management fee, omdat de managementovereenkomst met de ex-bestuurder gedurende de betreffende periode al zou zijn geëindigd. Anders dan eerder de kantonrechter, gaat het hof hier niet in mee: blijkens de koopovereenkomst eindigde de managementovereenkomst pas op het moment dat de ex-bestuurder zijn aandelen leverde.

GET Group c.s./Duma en Carbis

In dit hoger beroep verzoekt een schuldeiser op grond van artikel 2:298 BW ontslag of schorsing van de bestuurder van de uiteindelijk aandeelhouder van zijn schuldenaar. Het betreft een verzoek ex artikel 2:298 BW om schorsing of ontslag van een bestuurder van een STAK. Het verzoek wordt afgewezen omdat verzoeksters geen belanghebbenden zijn. Het hof past hiertoe de tweekringenleer toe en concludeert dat onvoldoende vaststaat dat verzoeker een redelijk belang heeft bij de verzochte schorsing of het verzochte ontslag.