Ontslag bestuurder stichting Quba c.s.
Een bestuurslid van twee stichtingen wordt tijdens een bestuursvergadering ontslagen. De bestuurder vecht het besluit aan en stelt dat het ontslagbesluit nietig is wegens het ontbreken van zijn aanwezigheid bij de besluitvorming. In eerste aanleg oordeelt de rechtbank dat de besluitvorming inderdaad gebreken bevat en de besluiten daarom niet rechtsgeldig zijn genomen. Toch wordt de vordering van de bestuurder tot verklaring van recht afgewezen, omdat de bestuurder later alsnog in een, deze keer volgens de regels georganiseerde, bestuursvergadering zou worden ontslagen. De vordering tot verklaring van recht dat het bestuursbesluit nietig is, wordt in eerste aanleg dan ook afgewezen wegens een gebrek aan belang (art. 3:303 BW). De bestuurder stelt hoger beroep in. In een tussenvonnis stelt het hof middels een bewijsopdracht beide stichtingen in de gelegenheid om hun stelling dat de bestuurder wel degelijk bij het ontslagbesluit aanwezig was nader te onderbouwen. De in dat verband opgeroepen getuigen verklaarden alle drie dat de bestuurder wel bij het ontslagbesluit aanwezig was. Tegen deze achtergrond komt het hof in deze einduitspraak tot de conclusie dat op de betreffende datum een rechtsgeldig besluit is genomen tot het, met onmiddellijke ingang, ontslaan van de bestuurder als bestuurslid van beide stichtingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10-06-2025