Naar boven ↑
4.301 resultaten

Rechtspraak

OR 2015-0357

Carutongroep

Eiser is als DGA betrokken bij een groep vennootschappen, waarvan de topholding failliet is verklaard. In verband met een bestuurdersaansprakelijkheidsvordering vordert eiser van de diverse groepsvennootschappen dat zij inzage verschaffen in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een op artikel 843a Rv gegronde vordering vereist is dat aan alle in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan: (i) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zijn berusting, heeft een rechtmatig belang bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan, (ii) de vordering heeft betrekking op bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden betreffen een rechtsbetrekking waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is. Voorts dient geen sprake te zijn van een uitzondering genoemd in de leden 3 en 4 van voormeld artikel. In het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van een rechtmatig belang gaat de rechtbank na of de gevraagde bescheiden relevant zijn voor de rechtspositie van de verzoekende partij in een bestaand of mogelijk te verwachten geschil, in het kader waarvan de bescheiden worden verlangd. Voor het bestaan van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv is volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad reeds voldoende dat de gevraagde documenten relevant zijn voor de beoordeling van een lopend of te verwachten geschil met het oog waarop de verstrekking wordt gevraagd. Of de houder van de betrokken documenten daarbij al dan niet als partij kan worden aangemerkt, is niet meer van belang. De rechtbank concludeert tot toewijzing van de vordering voor zover kan worden aangenomen dat gedaagden de beschikking hebben over de gevraagde bescheiden. De stukken inzake de failliete Caruton BSO BV bevinden zich bij de curator en om die reden wijst de rechtbank de vordering wat betreft deze vennootschap af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 24-06-2015

Rechtspraak

OR 2015-0359

Stichting Bewaarder HGF III/gedaagde

HGF III heeft als verhuurder een afbetalingsregeling gesloten met haar huurder en twee groepsmaatschappijen van die huurder, die (deels) ook gebruikmaakten van de huurruimte. Nadat een van die vennootschappen failliet wordt verklaard, spreekt HGF III de (uiteindelijk) bestuurder van de schuldenaren persoonlijk aan voor nakoming van de afbetalingsregeling. Aan haar vorderingen legt HGF III ten grondslag dat gedaagde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst onrechtmatig jegens HGF III heeft gehandeld en dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het betoog van HGF III dat gedaagde een vooropgezet plan heeft uitgevoerd (dat uiteindelijk resulteerde in een doorstart) en haar daarbij om de tuin heeft geleid en dat gedaagde bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in ieder geval wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Bedrijf II niet aan haar verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, slaagt niet. Vast is komen te staan dat HGF III bekend was met de moeilijke financiële situatie bij de betrokken groepsvennootschappen. De stelling van HGF III, dat gedaagde haar tijdens de onderhandelingen die aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zijn voorafgegaan heeft meegedeeld dat de nadien gefailleerde groepsvennootschap solvabel en financieel gezonde was, mist dan ook iedere grond.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14-10-2015

Rechtspraak

OR 2015-0358

X/Y

Eiseressen hebben ieder een vermogensbeheerovereenkomst gesloten met Attica. Eiseressen stellen dat Attica de vermogensbeheerovereenkomsten niet is nagekomen en dat door Attica een risicovol beleggingsbeleid gevoerd is. Volgens eiseressen heeft Attica daarmee niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder mocht worden verwacht. Als gevolg daarvan zouden eiseressen schade geleden hebben, voor welke schade zij de bestuurder van Attica persoonlijk aansprakelijk stellen. Attica zelfs is reeds in 2012 gefailleerd. Eiseressen betogen in de eerste plaats dat gedaagde rechtstreeks uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door hen geleden schade. De rechtbank stelt vast dat van een situatie als bedoeld in het Spaanse Villa-arrest hier geen sprake is, omdat het in dezen immers steeds gaat om het al dan niet toelaten of bewerkstellingen door gedaagde dat Attica tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de met eiseressen gesloten vermogensbeheerovereenkomsten, dan wel dat Attica in strijd met haar zorgplicht en daarmee onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld. Eiseressen hebben in de tweede plaats betoogd dat gedaagde als bestuurder van Attica jegens eiseressen persoonlijk aansprakelijk is voor de door hen geleden schade als gevolg van de tekortkomingen van Attica. De rechtbank concludeert dat evenmin is komen vast te staan dat gedaagde persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het tekortschieten van Attica. Gedaagde is noch rechtstreeks, noch als bestuurder persoonlijk aansprakelijk te houden. De vorderingen van eiseressen zullen derhalve worden afgewezen.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23-09-2015

Rechtspraak

OR 2015-0352

SHS/Il Primo c.s.

Verwatering houder van een pandrecht op aandelen door omzetting en uitgifte nieuwe aandelen. Onrechtmatige daad, bestuurdersaansprakelijkheid. Er bestaat geen regel die een aandelenemissie verbiedt in het geval dat er al een pandrecht rust op (een deel van) de reeds bestaande aandelen in een vennootschap. Dat betekent echter niet dat een dergelijke emissie, zonder rekening te houden met de belangen van de pandhouder, ook onder alle omstandigheden geoorloofd is. Il Primo c.s. doet het onterecht voorkomen alsof SHS een willekeurige schuldeiser is die zekerheid heeft bedongen en daarbij bewust het risico op verwatering heeft aanvaard, aldus de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat onzorgvuldig is gehandeld jegens SHS door mee te werken aan de aandelenemissie, zonder rekening te houden met de belangen van SHS. Gelet op de omstandigheden van dit geval kan niet gezegd worden dat SHS haar zaken beter had moeten regelen. Moonen had er in zijn hoedanigheid van bestuurder van de betrokken rechtspersonen zorg voor moeten dragen dat recht werd gedaan aan de positie van SHS, bijvoorbeeld door het stellen van adequate vervangende zekerheid. Van zijn handelen (of juist nalaten) op dit punt treft hem persoonlijk een ernstig verwijt. De rechtbank is voorts van oordeel dat de wetenschap en het handelen van Moonen als enig bestuurder van Il Primo en Il Meglio aan die vennootschappen kan worden toegerekend. Los van artikel 6:166 BW zijn zij naast Moonen hoofdelijk aansprakelijk voor de door SHS geleden schade. Aan de vereisten van artikel 6:166 BW is dan ook voldaan.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 07-10-2015

Rechtspraak

OR 2015-0348

Dekker q.q./Geïntimeerde

Het hof overweegt ten aanzien van de vraag of geïntimeerde, vanwege te late publicatie van de jaarrekening en vanwege een aantal materiële verwijten, op de voet van artikel 2:248 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor het faillissementstekort van W en D als volgt. Nu het bestuur van W en D, waarvan destijds alleen geïntimeerde deel uitmaakte, niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de jaarrekening tijdig te publiceren en er geen sprake is van een onbelangrijk verzuim, staat op grond van artikel 2:248 lid 2 BW vast dat het bestuur zijn taak ook voor het overige onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van W en D. Geïntimeerde ontzenuwt dit vermoeden door aannemelijk te maken dat een verkeersongeval een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Het ligt aldus op de weg van de curator om op de voet van artikel 2:248 lid 1 BW aannemelijk te maken dat de kennelijke onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen redelijk denkend bestuurder zo lang zou hebben voortgezet als geïntimeerde heeft gedaan, waarbij de schulden flink opliepen. De curator heeft aannemelijk gemaakt dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 29-09-2015

Met annotatie door T.D.J. Oosterink