Naar boven ↑
4.302 resultaten

Met annotatie door B.I. Kraaipoel

Rechtspraak

OR 2015-0322

X/Y

In deze zaak is sprake van een samenwerking tussen drie aandeelhouders die tevens bestuurder zijn. Deze aandeelhouders/bestuurders hebben in de statuten en in een aandeelhoudersovereenkomst opgenomen dat een besluit tot ontslag alleen genomen kan worden met unanimiteit. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel een dergelijke afspraak ingevolge artikel 2:244 lid 2 BW niet in statuten kan worden vastgelegd, afspraken die zijn neergelegd in een aandeelhoudersovereenkomst onder omstandigheden op grond van artikel 2:8 BW kunnen doorwerken in de verhouding tussen een vennootschap en haar bestuurder. Voorts stelt de voorzieningenrechter dat naast de belangen van de aandeelhouders, wiens posities door het unanimiteitsvereiste worden beschermd, rekening moet worden gehouden met de belangen van de vennootschap zelf. Door twee bestuurders is uiteengezet dat zij problemen ervaren binnen de samenwerking en het bestuur en dat zij bezwaren hebben tegen het door eiseres gevoerde beleid en dat de continuïteit van de vennootschap in gevaar komt. Mede gelet op deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het unanimiteitsvereiste in de verhoudingen tussen de vennootschap en eiseres te laten doorwerken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het met het unanimiteitsvereiste beschermde belang van de minderheidsaandeelhouder die tevens een bestuurder levert, niet opweegt tegen het in artikel 2:244 lid 2 BW beschermde belang van de vennootschap.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 31-07-2015

Rechtspraak

OR 2015-0321

Dombo Beheer B.V./Staat der Nederlanden

Dombo heeft een procedure aangespannen tegen de NMB waarin zij schadevergoeding vorderde. Na bewijslevering in hoger beroep, waarbij de raadsheer-commissaris had geweigerd de (voormalig) directeur van Dombo als getuige te horen omdat deze als partijgetuige zou moeten worden beschouwd, heeft het Hof Arnhem bij arrest de vordering van Dombo afgewezen. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen. Dombo heeft hierop een klacht ingediend onder het EVRM, die het EHRM in zijn uitspraak gegrond heeft bevonden. Het EHRM was, kort gezegd, van oordeel dat, nu de plaatselijke directeur van de NMB (Van Workum), die met de voormalig directeur van Dombo had onderhandeld, wel als getuige was gehoord, de equality of arms zich er tegen verzette dat de voormalig directeur van Dombo niet als getuige werd gehoord. Het EHRM concludeerde dat Nederland artikel 6 EVRM had geschonden. In het onderhavige geding vordert Dombo een verklaring voor recht en veroordeling van de Staat tot betaling van schadevergoeding aan Dombo. In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Dombo afgewezen, omdat zij tot de conclusie komt dat het Hof Arnhem de vorderingen van Dombo ook zou hebben afgewezen indien de voormalig directeur van Dombo in het geding tegen de NMB als getuige zou zijn gehoord. Dit betekent dat Dombo er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er causaal verband bestaat tussen de weigering van de raadsheer-commissaris om de voormalig directeur van Dombo als getuige te horen en de afwijzing van haar vordering tegen de NMB, aldus de rechtbank. Het Hof Den Haag oordeelt dat alle door Dombo tegen dit vonnis gerichte grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 22-07-2014

Rechtspraak

OR 2015-0324

Montecorona/Coltex en DIDI

Kern van het geschil betreft de vraag of als gevolg van de splitsing van Coltex in aparte divisies met eigen rechtspersoonlijkheid de huurovereenkomst tussen Montecorona en Didi naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand kan blijven. De kantonrechter overweegt dat bij toepassing van artikel 2:334r lid 1 BW de situatie vóór en ná de splitsing maatgevend is voor de vergelijking van de financiële positie van de onderneming die partij is bij de huurovereenkomst. Didi, rechtsopvolger onder algemene titel, is volgens de rechtbank een met de rechtsvoorganger vergelijkbare vennootschap. Zij is eveneens niet meer dan een servicevennootschap zonder eigen activiteiten en is voor haar inkomsten afhankelijk van derden. De rechtbank overweegt dat de verhaalspositie van Montecorona als gevolg van de splitsing niet relevant is gewijzigd. Dat de splitsing en reorganisatie de positie van Montecorona negatief heeft beïnvloed, kan de kantonrechter niet inzien, omdat beide vennootschappen nog steeds deel uitmaken van hetzelfde concern en de feitelijke exploitatie van het gehuurde niet is gewijzigd. Dat de vennootschappelijke verhouding onderling is gewijzigd, acht de rechtbank niet relevant. Onder verwijzing naar het vonnis van haar ambtsgenoot van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:2353) oordeelt de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, er geen reden is om de huurovereenkomst op de voet van artikel 2:334r lid 1 lid BW te wijzigen.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24-08-2015