Dombo Beheer B.V./Staat der Nederlanden
Dombo heeft een procedure aangespannen tegen de NMB waarin zij schadevergoeding vorderde. Na bewijslevering in hoger beroep, waarbij de raadsheer-commissaris had geweigerd de (voormalig) directeur van Dombo als getuige te horen omdat deze als partijgetuige zou moeten worden beschouwd, heeft het Hof Arnhem bij arrest de vordering van Dombo afgewezen. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen. Dombo heeft hierop een klacht ingediend onder het EVRM, die het EHRM in zijn uitspraak gegrond heeft bevonden. Het EHRM was, kort gezegd, van oordeel dat, nu de plaatselijke directeur van de NMB (Van Workum), die met de voormalig directeur van Dombo had onderhandeld, wel als getuige was gehoord, de equality of arms zich er tegen verzette dat de voormalig directeur van Dombo niet als getuige werd gehoord. Het EHRM concludeerde dat Nederland artikel 6 EVRM had geschonden. In het onderhavige geding vordert Dombo een verklaring voor recht en veroordeling van de Staat tot betaling van schadevergoeding aan Dombo. In haar eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Dombo afgewezen, omdat zij tot de conclusie komt dat het Hof Arnhem de vorderingen van Dombo ook zou hebben afgewezen indien de voormalig directeur van Dombo in het geding tegen de NMB als getuige zou zijn gehoord. Dit betekent dat Dombo er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er causaal verband bestaat tussen de weigering van de raadsheer-commissaris om de voormalig directeur van Dombo als getuige te horen en de afwijzing van haar vordering tegen de NMB, aldus de rechtbank. Het Hof Den Haag oordeelt dat alle door Dombo tegen dit vonnis gerichte grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 22-07-2014