Naar boven ↑
4.329 resultaten

Rechtspraak

OR 2015-0248

Curator/Viva la Vida c.s.

Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement. Het verweer van gedaagde dat hij zich als (indirect) bestuurder bezighield met de externe contacten en dat een ander op grond van een onderlinge taakverdeling verantwoordelijk was voor de administratie van de gefailleerde rechtspersoon, doet aan de schending van de administratieplicht niet af en disculpeert het bestuur niet. Het bestuur van een rechtspersoon is en blijft verantwoordelijk voor het voeren van administratie, ook wanneer de administratieve taken niet binnen het bestuur zelf zijn belegd. Dat het, aldus gedaagde, de bedoeling was dat die ander zou toetreden tot het bestuur maakt dit niet anders, omdat het uiteindelijk zover niet is gekomen. Gedaagde is enig bestuurder gebleven en dus is hij alleen bestuursverantwoordelijk. Het verweer van gedaagde dat het beroep van de curator op schending van de administratieplicht oneigenlijk zou zijn, omdat de curator haar de toegang tot het bedrijfspand zou hebben ontzegd waardoor zij niet in staat is geweest de volledige administratie aan de curator over te leggen, moet als onvoldoende onderbouwd worden verworpen indien onvoldoende is onderbouwd dat ontbrekende delen van de administratie zich in dat pand bevinden. Gedaagde wordt door middel van bewijsopdracht opgedragen om niet alleen aannemelijk te maken dat het faillissement van de rechtspersoon een externe oorzaak kent, maar ook de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat dit nalaten geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert in de zin van HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6773 (Blue Tomato).
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 15-04-2015

Rechtspraak

OR 2015-0257

Kippersluis Holding/Geïntimeerde

In deze uitspraak gaat het om de vraag of X gecontracteerd heeft met het advocatenkantoor, met de eerste behandelende advocaat of met zijn kantoorgenoot (Y), die de dienstverlening heeft overgenomen. Y is door tussenkomst van zijn praktijkvennootschap maat van het advocatenkantoor. Voor het antwoord op de vraag wie als contractspartij heeft te gelden onderzoekt het hof wat partijen daaromtrent tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Het advocatenkantoor is in deze contractspartij, gelet op het feit dat het naar hedendaagse verkeersopvattingen gebruikelijk is dat, ingeval iemand zich tot een advocatenkantoor wendt voor advies zonder dat hij daarbij te kennen geeft met een individuele advocaat te willen contracteren, het advocatenkantoor als contractspartij wordt aangemerkt. Op basis van, kort gezegd, deze gang van zaken concludeert het hof ook dat X niet met het advocatenkantoor heeft gecontracteerd met het oog op Y in de zin van artikel 7:404 BW. Het hof overweegt ten slotte dat X ervoor kon kiezen om een individuele maat (of meerdere maten) die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst deel uitmaakten van de maatschap aan te spreken. De aansprakelijkheid ex artikel 7:407 lid 2 BW geldt slechts voor de gezamenlijke maten als gezamenlijke opdrachtnemers. Omdat Y geen maat van het advocatenkantoor was, kan Y dus niet op grond van artikel 7:404 lid 2 BW worden aangesproken. Voor doorbreking van de gekozen structuur waarbij een praktijkvennootschap en niet de advocaat zelf deel uitmaakt van de maatschap, bestaat in beginsel geen mogelijkheid.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 16-06-2015