Naar boven ↑
4.458 resultaten

Rechtspraak

OR 2015-0241

Kolkman q.q.

G, met wie gedaagde 1 in gemeenschap van goederen gehuwd is geweest, was financieel directeur van Weyl Beef Products B.V., dat in mei 2010 failliet is verklaard. Op vordering van de curatoren van Weyl is G als feitelijk beleidsbepaler wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur aansprakelijk gehouden en veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort. Omdat betaling uitbleef hebben de curatoren het faillissement van G aangevraagd. G heeft medio oktober aan de curator meegedeeld per 1 oktober 2012 als uitzendkracht bij X in dienst te zijn getreden. Het is de curator gebleken dat Harmax Participaties B.V., waarvan G directeur/enig aandeelhouder was, facturen aan X heeft gezonden voor werkzaamheden die G voor haar heeft verricht. G had aan de curator meegedeeld dat Harmax een inactieve vennootschap was. Deze facturen zijn door X betaald op een bankrekening die indirect gehouden wordt door gedaagde 1. De curator is van oordeel dat gedaagde 1 c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen/medeplichtigheid van bedrieglijke bankbreuk. Door de inkomsten, althans die gelden, buiten de boedel om te leiden naar eigen bankrekening(en) in het vooruitzicht van het (onontkoombare) faillissement van G hebben gedaagde 1 c.s. volgens de curator onrechtmatig jegens de boedel gehandeld. Voorts is gedaagde 1 als enig aandeelhouder/bestuurder van gedaagde 2 op grond van artikel 2:9 jo. 6:6 BW hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag dat gedaagde 2 ten onrechte van X heeft ontvangen. Het op deze wijze wegsluizen van door G verdiende revenuen is een bedrieglijke schijnvertoning met als eerste doel die gelden buiten het zicht en bereik van crediteuren van G – als de curatoren van Weyl – te houden en in later stadium evenzo aan het zicht van de curator in het eigen – onontkoombare – faillissement van G te onttrekken. Door mede te werken aan deze constructie is gedaagde 1 ter zake medepleger/medeplichtig. Het argument van gedaagde 1 dat zij uit hoofde van de boedelscheiding nog geld van G te vorderen c.q. te verrekenen zou hebben, wordt allereerst gelogenstraft, althans blijkt op geen enkele manier uit het gesloten echtscheidingsconvenant, laat staan enig ander stuk.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 20-05-2015

Rechtspraak

OR 2015-0230

Havi Reizen B.V./A c.s.

Havi heeft op 12 januari 2009 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Benga. Benga heeft in de jaren daarna haar statutaire naam gewijzigd in Kidz BV. De activiteiten van Kidz BV zijn achtereenvolgens overgedragen aan B respectievelijk A. Bij brief van 19 augustus 2013 heeft A aan Havi bericht dat zij geen vervoersovereenkomsten meer met Havi zal sluiten. Havi heeft vervolgens Kidz BV, B en A aangesproken en onder meer nakoming van de samenwerkingsovereenkomst gevorderd, alsmede betaling van openstaande facturen. In de tussentijd failleert Kidz. Havi stelt zich primair op het standpunt dat de tussen haar en Kidz gesloten samenwerkingsovereenkomst tweemaal is overgedragen. Niet gesteld of gebleken is dat een afzonderlijke akte – dus een schriftelijke overeenkomst – is opgesteld tussen enerzijds Kidz en B en anderzijds B en A. Dit betekent dat de samenwerkingsovereenkomst niet door B of A is overgenomen. Havi kan zich ook niet met succes beroepen op schuldoverneming door B en A. Schuldoverneming vereist weliswaar geen akte, maar wel wilsovereenstemming. Het bestaan daarvan kan niet worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat A en B in beginsel gehouden zijn tot betaling van de nog openstaande facturen die voortvloeien uit de door hen gesloten individuele vervoersovereenkomsten. Havi heeft daarnaast een vordering ingesteld tegen C als bestuurder van zowel Kidz als B. De vordering van Havi tegen C als bestuurder van zowel Kidz als B wordt door de rechtbank afgewezen, nu die vordering niet inhoudelijk is onderbouwd.
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 21-01-2015