Naar boven ↑
4.260 resultaten

Rechtspraak

OR 2025-0026

Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 BW; matiging vanwege de wijze waarop het faillissement is afgewikkeld

Van een failliete vennootschap worden de rechtspersoon-bestuurder, de indirect bestuurder en de feitelijk bestuurder door de curator aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 BW. De bewijsvermoedens van lid 2 zijn van toepassing, omdat de boekhoudplicht en de publicatieplicht zijn geschonden. De bestuurders kunnen het bewijsvermoeden dat het faillissement is veroorzaakt door kennelijk onbehoorlijk bestuur niet weerleggen. Wel matigt het hof het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn op grond van lid 4, vanwege de wijze waarop het faillissement is afgewikkeld. De schuldenlast van de vennootschap bedraagt ongeveer € 13.000, terwijl de faillissementskosten mede door de gevoerde procedure in eerste aanleg al waren opgelopen tot ruim € 48.000. Het hof overweegt dat het disproportioneel en onredelijk is om de bestuurders te veroordelen tot betaling van het boedeltekort, dat ruim zes keer zo hoog is als de schuldenlast. Het hof matigt het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn daarom tot € 30.000. De curator heeft ook paulianavorderingen ingesteld in verband met betalingen aan de rechtspersoon-bestuurder. Deze vorderingen worden deels toegewezen. Deels zagen de betalingen op managementfee. De rechtspersoon-bestuurder heeft een kopie van de managementovereenkomst overgelegd, maar dient op verzoek van de curator de originele getekende versie ter griffie van het hof te deponeren. In afwachting daarvan wordt de zaak aangehouden.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14-01-2025