Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

4.518 resultaten

Rechtspraak

OR 2015-0343

X/Y

In deze zaak heeft Whermo B.V. met een aantal groepsvennootschappen een activa-overeenkomst gesloten, waarbij Whermo haar voorraad en inventaris heeft verkocht aan haar enig aandeelhouder, alle intellectuele eigendomsrechten heeft verkocht aan de enige bestuurder van Whermo (de holding), en alle lopende contracten en de goodwill van Whermo heeft overgedragen aan vier andere groepsvennootschappen. De curator van Whermo B.V. stelt onder meer dat de bestuurders door het sluiten van de activa-overeenkomst hun taken kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, hetgeen een belangrijke oorzaak is van het faillissement van Whermo, zodat de bestuurders uit hoofde van artikel 2:248 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het tekort van het faillissement. De rechtbank overweegt dat het feit dat met de kennis van nu geoordeeld zou kunnen worden dat een bepaalde beslissing uit het verleden onjuist of onverstandig is gebleken, onvoldoende is om van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling te kunnen spreken. Volgens de rechtbank zijn de stellingen van de curator onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de bestuurders door het aangaan van de activa-overeenkomst niet hebben gehandeld als een redelijk denkend en handelend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op een dergelijke wijze zou hebben gedaan en er dus sprake zou zijn van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. Redengevend voor dit oordeel is – kort gezegd – dat de curator haar stellingen, gelet op het verweer van de bestuurders over de toestand van Whermo en de ontbrekende redelijke alternatieven, onvoldoende nader heeft onderbouwd, terwijl het juist op de weg van de curator lag om dit wel te doen.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 29-07-2015

Rechtspraak

OR 2015-0339

InfoRhei/X en LaBell

InfoRhei vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat geïntimeerde (onder meer als indirect medeaandeelhouder en -bestuurder van Mulix c.s.) en LaBell (als deelneming van geïntimeerde die met Mulix c.s. concurreerde) zich onrechtmatig jegens haar hebben gedragen en dat zij de daardoor veroorzaakte schade van InfoRhei moeten betalen, op te maken bij staat. Het hof stelt voorop dat de vordering van InfoRhei jegens geïntimeerde strekt tot vergoeding van ‘afgeleide schade’. De HR heeft in ECLI:NL:HR:2007:AZ0419 bepaald dat slechts in bepaalde situaties de aandeelhouder, zoals in dit geval InfoRhei, afgeleide schade kan vorderen. Dit kan als de afgeleide schade het gevolg is van de schending van een jegens hem geldende specifieke zorgvuldigheidsverplichting. Daarvan kan onder meer sprake zijn als komt vast te staan dat de bestuurder door middel van zijn tekortkoming aan de rechtspersoon schade heeft toegebracht met de opzet om de aandeelhouder te benadelen. Geïntimeerde is als (indirect) bestuurder jegens Mulix tekortgeschoten, omdat hij met zijn handelwijze winsten aan Mulix onttrokken heeft, waardoor hem een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden ex artikel 2:9 BW. Het hof oordeelt vervolgens dat InfoRhei desalniettemin onvoldoende bewezen heeft dat geïntimeerde ook opzet heeft gehad om InfoRhei te benadelen, en geeft daartoe InfoRhei een bewijsopdracht.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 29-09-2015

Met annotatie door T.A. Keijzer en C.C. de Kluiver

Rechtspraak

OR 2015-0342

X/Y

In deze zaak vordert Thijsius Holding B.V. vernietiging van een besluit dat is genomen op een algemene vergadering van Conew B.V. omdat zij daartoe niet overeenkomstig de statuten van Conew is opgeroepen, waardoor alle op die vergadering genomen besluiten op de voet van artikel 2:15 lid 1 aanhef en onder a en lid 3 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW) voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank overweegt dat voor een dergelijke vernietiging op basis van artikel 2:15 BW is vereist dat Thijsius een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen, te weten de deugdelijke oproeping. Volgens de rechtbank is de ratio van een tijdige oproeping voor een vergadering van aandeelhouders dat de aandeelhouder zijn bevoegdheden naar behoren kan uitoefenen, waaronder het zich voorbereiden op en het deelnemen aan het debat op de vergadering. In dit geval oordeelt de rechtbank dat in de onderhavige situatie, waar Thijsius als aandeelhoudster haar standpunten voorafgaand aan de vergadering naar voren heeft gebracht, waar deze standpunten zijn gehoord, waar het gezien de stemverhouding aannemelijk is dat op dezelfde manier was besloten als Thijsius op de vergadering aanwezig was geweest en waarin bovendien nog een keer zal worden besloten over de onderwerpen waar het Thijsius om te doen is, moet worden geoordeeld dat Thijsius in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 2:15 lid 3 aanhef en onder a BW bij het naleven van de oproeping overeenkomstig de statuten van Conew.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16-09-2015

Rechtspraak

OR 2015-0334

X/Y

De vordering van de (indirect) bestuurders van gefailleerde (DBI) tot (gedeeltelijke) opheffing van het beslag van de curator op de verzekerde som onder de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering wordt toegewezen. De curator heeft eisers gedagvaard in een bodemprocedure wegens onbehoorlijk bestuur van DBI en beslag gelegd op een aantal vermogensbestanddelen van eisers waaronder derdenbeslag onder HDI-Gerling Verzekeringen N.V. Bij deze verzekeraar is door DBI een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Eisers vorderen – samengevat – gedeeltelijke opheffing van het beslag op de verzekerde som onder de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, zodat er een bedrag vrijkomt ten behoeve van het voeren van verweer tegen de curator. Wat de voorzieningenrechter betreft hebben eisers aannemelijk gemaakt dat zij vermogen noch inkomen hebben waaruit zij het door hen te voeren verweer kunnen bekostigen. De curator heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij wel vermogen en/of inkomen hebben waaruit zij het verweer zouden kunnen bekostigen. De belangen van eisers tegen de belangen van de curator afwegend, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorziening die ertoe moet leiden dat de kosten van het verweer van eisers tot een bepaald bedrag door de verzekeraar – als de polis daarvoor dekking biedt – aan degenen die die kosten aan eisers in rekening brengen kan uitbetalen ondanks dat ten laste van eisers onder de verzekeraar beslag is gelegd.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 17-09-2015

Met annotatie door M.M. van Asch