Verzoek tot verbodenverklaring Stichting Uitbanning Genocide
Het OM verzoekt tot verbodenverklaring van een stichting die naar het oordeel van het OM in strijd handelt met de openbare orde zoals bedoeld in artikel 2:20 lid 1 BW. Het OM is van mening dat de stichting zich stelselmatig bezighoudt met bedreiging en dat de stichting zich tevens schuldig maakt aan vernieling en belediging. Daarnaast stelt het OM dat de procedures die de stichting voert bestuursorganen en het gerechtelijk apparaat oneigenlijk belasten, omdat ze bij voorbaat kansloos zijn. In eerste aanleg wijst de rechtbank het verzoek af, onder meer omdat niet aan de voorwaarden voor een verbodenverklaring ex artikel 2:20 BW is voldaan en het recht op toegang tot de rechter zwaar weegt. In hoger beroep houdt het hof de uitspraak van de rechtbank in stand. Het hof overweegt dat de uitlatingen van de stichting als juridische verhandelingen moeten worden opgevat en niet als bedreiging. Daarnaast weegt het hof mee dat de betrokkene bij de stichting, die strafrechtelijk is veroordeeld, tegen zijn veroordeling beroep heeft ingesteld. Daarom kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat de maatregel van de verbodenverklaring noodzakelijk is.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 01-04-2025